“De kennis van de machtscynicus berust op een scheefgetrokken superioriteit. De machtige houdt zijn voordeel in het oog, al weet hij dat hij daardoor verzeild raakt in moreel dubieus vaarwater. Vanuit scheefgetrokken superioriteit ontstaat gemakkelijk een scheef lachje, een boosaardig – slim gebaar. Dat verdedigt een slechte status-quo, het onrecht. De rechten van anderen? Daar kunnen we niet aan beginnen. Honger? Wat is dat? Een van de mondhoeken, vaak de linker, wordt omhooggetrokken. De mond van de machtige maakt de splitsing van zijn bewustzijn duidelijk; de andere helft wéét immers dat er in wezen niets te lachen valt. De ene helft van de mond krult wetend omhoog, zodat de andere onopzettelijk verachtend naar beneden gaat. Het mondaine realisme van de machtscynicus komt voort uit het verlangen het gezicht niet te verliezen terwijl men de handen vuil maakt. Daarom gaat dit vaak gepaard met voortreffelijke manieren. Het cynische lachje is zuiver ingebed in een onbeschaamde hoffelijkheid die zich beheerst en verraadt dat zij anderen op veilige afstand wil houden, zoals ze ook zichzelf streng onder de duim heeft.[…] Hun lachje is zo scheef als de komma tussen ‘ja’ en ‘maar’.”
[Peter Sloterdijk, Kritik der zynischen Vernunft]“Bij enkele naakte gedachten heb ik in overhaaste wrevel hun vijgenblaadjes weer afgerukt” (Heine)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten