woensdag 4 maart 2009

Het biechtende dier


Historisch gezien bestaan er twee grote procedures om de waarheid van seks te produceren.
Aan de ene kant de maatschappijen – en deze zijn talrijk geweest: China, Japan, India, Rome, de Arabisch-Islamitische maatschappijen – die zichzelf een ars erotica gegeven hebben. In de kunst van de erotiek wordt de waarheid ontleend aan de lust zelf, en welke wordt opgevat als praktijk en vergaard in de vorm van ervaring; de lust wordt niet gezien in relatie tot een absolute wet die bepaalt wat toegestaan en verboden is, en ook niet onder verwijzing naar een nuttigheidscriterium; maar de lust wordt allereerst en vooral in relatie tot zichzelf gezien, hij is als lust te kennen, met andere woorden in zijn intensiteit, zijn specifieke hoedanigheid, zijn duur, en zijn uitstraling in lichaam en ziel. [...]

Onze beschaving bezit, althans op het eerste gezicht geen ars erotica. Daarentegen is zij zonder twijfel de enige die een scientia sexualis beoefent. Of liever, in de loop der eeuwen heeft zij, om de waarheid over seks te zeggen, procedures ontwikkeld die in wezen geordend zijn rondom een vorm van weten-macht die strikt tegengesteld is aan de kunst van de initiaties (...), het gaat hier om de bekentenis.

Op zijn laatst vanaf de middeleeuwen hebben de westerse maatschappijen de bekentenis gerangschikt onder de belangrijkste rituelen waarvan men de productie van waarheid verwacht: het invoeren van een reglement voor het sacrament van de biecht door het Concilie van Lateranen in 1215, de daarop volgende ontwikkeling van de biechttechnieken; in de strafrechtspraak teruggang van de procedures van het aanklagen, het verdwijnen van proeven om schuld of onschuld vast te stellen (eed, duel, godsoordeel) en het ontwikkelen van verhoor- en onderzoeksmethoden; de steeds grotere rol van het koninklijke bestuursapparaat bij het vervolgen van wetsovertredingen, ten koste van de procedures om tot een private schikking te komen; het instellen van inquisitierechtbanken; dit alles heeft ertoe bijgedragen om de bekentenis een centrale rol te geven in de orde van de burgerlijke en godsdienstige machten. De ontwikkeling van het woord ‘bekentenis’ en van de juridische functie die het aangeduid heeft, is op zichzelf kenmerkend: betekende ‘bekentenis’ eerst waarborg van status, identiteit en waarde die men iemand anders toekende, later werd ‘bekentenis’ erkenning van zijn of haar eigen gedachten of handelingen. Lange tijd heeft het individu zich gelegitimeerd door naar anderen te verwijzen en door zijn band met iemand anders te betuigen (familie, gevolg, beschermheerschap); later werd het waarmerk van het individu het waarheidsvertoog dat het over zichzelf kon of moest houden. De bekentenis van de waarheid is de kern gaan vormen van de procedures waarmee de macht de individualisering bewerkstelligt.

Hoe het ook zij, de bekentenis is naast de rituelen van de proef, naast de waarborgen die het gezag van de traditie verleent, naast de getuigenissen, maar ook naast de geleerde procédés van observatie en bewijsvoering, in het Westen een van de hoogst aangeslagen technieken geworden om het ware te produceren. Sindsdien zijn wij een in de eerste plaats bekennende maatschappij geworden. De uitwerkingen van de bekentenis zijn wijdverbreid: in de rechtspraak, in de medische wetenschap, in de pedagogie, in de gezins- en liefdesverhoudingen, in de meest banale dagelijkse orde, alsook in de meest verheven riten. We bekennen onze misdaden, we biechten onze zonden, onze gedachten en verlangens op, we bekennen ons verleden met zijn dromen, we bekennen onze kindertijd, onze ziekten en ellende; we doen ons uiterste best om zo nauwkeurig mogelijk die dingen te zeggen die het moeilijkst uit te spreken zijn; we bekennen in het openbaar en privé, aan onze ouders, opvoeders, aan onze arts en aan de mensen van wie we houden; en onszelf bekennen we, in vreugde en verdriet, dingen die we onmogelijk aan iemand anders kunnen bekennen, en gebruiken dat als stof voor een boek. We bekennen – of we zijn gedwongen te bekennen. Wanneer de bekentenis niet spontaan of onder innerlijke aandrang geschiedt, dan wordt zij afgeperst; men jaagt haar na tot in de ziel of ontrukt haar aan het lichaam. (...)

De westerse mens is een biechtend dier geworden.

[Michel Foucault, De Wil tot Weten - Geschiedenis van de Seksualiteit)

Geen opmerkingen: