woensdag 31 december 2008

Vertrekken


Sartre zegt in Magie en Emotie:
“Wij vluchten niet om ons in veiligheid te brengen: wij vluchten omdat het ons niet mogelijk is ons in het flauwvallen te niet te doen. Vluchten is een gespeeld flauwvallen, een magisch gedrag, en wel het loochenen van het gevaarlijke object met heel ons lichaam, waarbij wij de vectoriele structuur van de ruimte waarin wij leven omkeren door onverhoeds een potentiële richting te scheppen, en wel de andere kant uit.”

Ik droom ervan te kunnen vertrekken. De vrije loop te nemen zoals de sterren in mijn innerlijke hemel. Vertrekken!

tancredo infrasonic

dinsdag 30 december 2008

De slaap (3) - inslapen


"Trois heures du matin. Je perçois cette seconde, et puis cette autre, je fais le bilan de chaque minute. Pourquoi tout cela? - Parce que je suis né.
C'est d'un type spécial de veilles que dérive la mise en cause de la naissance."
(E. Cioran, De l'inconvénient d'être né.)

De schrijver Cioran kon onmogelijk de slaap vinden, omdat hij weigerde zich te verzoenen met het menselijk bestaan, omdat hij als een razende bleef tekeergaan tegen de wereld. Het voldongen feit van geboren te zijn vervloekte hij als de meest gruwelijke gebeurtenis die hem was overkomen. Gevoelens van ontevredenheid en verbolgenheid, van opstandigheid en woede palmden zijn gemoed in. Over de situatie van 'er te zijn' - een situatie die hij niet zelf had gekozen - kon zijn gemoed onmogelijk tot rust en berusting komen.

In Nietzsches Aldus sprak Zarathoestra is Zarathoestra slechts bereid om in te slapen wanneer zijn walging voor de wereld en haar bewoners is weggevallen. Hij legt zich slechts neer in het 'bonte gras' op het ogenblik van de middag, wanneer de zon in het zenit staat. Op het ogenblik dat de zon haar hoogste punt aan het uitspansel heeft bereikt, wordt de aarde stil, rond, rijp, gouden en volmaakt. De slaap komt slechts nadat Zarathoestra eerst urenlang aan goede dingen heeft gedacht en elk verlangen, elke 'kleine dorst' is vergeten. Het bestaan drukt hem niet meer teneer, maar is zo vederlicht dat het zelfs zijn ogen niet dichtdrukt: "Zoals een teer briesje, ongezien, danst op een spiegelgladde zee, licht, verderlicht: zo - dans de slaap op mij." Wie inslaapt heeft zich met het bestaan verzoend, of althans toch met een bestaan zoals dat zich hier en nu aandient aan de bijziende aandacht van wie in slaap valt. Stilzwijgend heeft hij of zij er 'ja' tegen gezegd.

De slaap (2)


Behalve enkele notoire uitzonderingen treffen we in de filosofische traditie eenzelfde negatief oordeel over de slaap aan. Volgens Aristoteles is de slaap niet enkel de tegenpool maar ook de afwezigheid van waken, zoals de ziekte de afwezigheid van gezondheid, de lelijkheid die van schoonheid, de blindheid die van het zicht en de doofheid die van het horen is. Alhoewel de slaap noodzakelijk tot elk levend wezen behoort, is het toch vooral een onvermogen om wakker te blijven, om zonder onderbreking actief te zijn. Onze zintuigen zijn dan geketend en tot stilstand gekomen. De homo erectus die in slaap valt, is als iemand die een aanval van vallende ziekte heeft. Pas met het ontwaken bevrijdt hij zich van deze ketenen. Als hij wakker is, neemt hij opnieuw waar. Hij richt zich op en komt weer in beweging.

Augustinus plaatst een dergelijk oordeel binnen een christelijke levensvisie. Zijn poging om de lezer van zijn boek tot het ‘rechte geloof’ aan te sporen is tegelijk een oproep om wakker te worden. Wanneer de mens waakt kan hij weerstand bieden aan de ‘wellustige aandoeningen’ die op hem toekomen. Hij is in staat om droombeelden als dwaling af te wijzen. Tijdens de slaap sluit de waakhond van het verstand echter zijn ogen, en blijft de slapende onbeschermd achter. Om deze reden verdient “naar het gezonde oordeel van alle mensen de wakende toestand de voorkeur”. Een zondaar die door begeerte geketend is, lijkt op een mens die door slaap bevangen is. Het zich bevrijden van deze boeien vergelijkt Augustinus met het van zich afschudden van de slaap.

Met Kant verandert opnieuw het filosofisch landschap. Wat echter niet verandert is de negatieve waardering van de slaap. Volgens Kant bevindt de traditionele metafysicus zich in een toestand van ‘dogmatische sluimer’, terwijl de kritische, moderne filosoof hieruit ontwaakt is. Kant verbindt hiermee slapen met inbeelding en waken met objectieve kennis. Hij gaat er (dogmatisch?) van uit dat de slaap dogmatisch terwijl het wakker zijn kritisch is. Toch is het allerminst duidelijk wat de slaap te maken heeft met het blijven vasthouden aan een bepaalde overtuiging, omdat niet enkel de kritiek maar evenzeer dogmatiek houdingen zijn die uitsluitend voor het wakende bewustzijn kenmerkend zijn.

maandag 29 december 2008

De slaap (1)


In de romans Les Catilinaires van Amélie Nothomb verdedigt de kwaadaardige dokter Bernanos de overtuiging dat wie de slaap niet kan vinden, blijkt geeft van een schromelijk gebrek aan wilskracht. Omdat volgens hem de wil bergen kan verzetten, is het inslapen te vergelijken met het overschrijden van een molshoop. Deze taak mag voor niemand een serieuze moeilijkheid opleveren en zeker niet voor de wilskrachtige mens voor wie zoiets kinderspel is. In de roman The House of Sleep van Jonathan Coe verkondigt de megalomane dokter Dudden de overtuiging dat wie slaapt, een mensonwaardig bestaan lijdt. De slaper is louter de speelbal van de hem omgevende krachten. Omdat tijdens de slaap elk kritisch bewustzijn is weggevallen, bevindt hij zich in een toestand van mentale vervreemding. Hierom wil deze dokter met alle mogelijke middelen deze verderfelijke gewoonte uit het bestaan bannen; en wanneer dit niet lukt, moet de mens in ieder geval proberen de slaaptijd tot het uiterste te beperken. Dat deze houding niet louter een hersenspinsel van de een of andere romanschrijver is, zien we onder meer bij Frederik de Grote van Pruisen die tijdens de hoogtijdagen van de Verlichting een ontwenningskuur ondernam om verlost te zijn van deze mensonterende verslaving van iedere nacht.

Alhoewel de manier waarop de artsen in de romans van Nothomb en Coe tussenbeide willen komen in het slaapgedrag duidelijk verschillend is, stemmen ze toch op tenminste een punt wonderwel overeen: de mens is pas werkelijk mens wanneer hij bekwaam is om de slaap naar zijn ijzeren wil te zetten. Beiden gaan uit van de onderliggende en meer algemene opvatting dat de mens, met de inzet van de wil, in principe een ongelimiteerde macht over zichzelf en de dingen kan verkrijgen. Het is niet toevallig dat telkens een geneesheer deze overtuiging verkondigt. In onze maatschappij staat immers de geneeskunde symbool voor een onstuitbare zegetocht van de wetenschap naar een volledige beheersing van de werkelijkheid. Op haar hebben we onze hoop gevestigd om ons te bevrijden van de gesels van ziekte en dood.

Lisbon Revisited (1923)


Nee, ik wil niets
Ik zei toch al dat ik niets wil

Kom me niet aan met conclusies!
De enige conclusie is sterven.

Begin me niet over esthetica!
Praat me niet over moraal!
Hou op over metafysica!
Predik me geen waterdichte systemen, noem me geen veroveringen
Van de wetenschap (de wetenschap, mijn God de wetenschap!) –
Van de wetenschap, de kunsten en de moderne beschaving!

Wat heb ik alle goden dan voor kwaad gedaan?

Als zij de waarheid hebben, mogen ze die houden!

Ik ben technicus, maar alleen technisch binnen mijn techniek.
Daarbuiten ben ik gek, met alle recht om het te zijn.
Met alle recht om het te zijn, verstaan?

Om Godswil, val me niet zo lastig!

Wilde u mij getrouwd, nietszeggend, alledaags, belastingplichtig?
Wilde u mij juist het tegendeel daarvan, het tegendeel van iets?
Als ik iemand anders was, gaf ik u allemaal uw zin.
Zó echter, als ik ben, pech gehad!
Loop naar de duivel zonder mij,
Of laat mij in mijn eentje naar de duivel lopen!
Waarom moeten we samen gaan?

Pak me niet bij mijn arm!
Ik houd er niet van bij de arm gepakt te worden. Ik wil alleen zijn.

Ik zei toch al dat ik alleen ben!
O wat een ellende dat men wil dat je gezellig bent!

O blauwe hemel – dezelfde van mijn kinderjaren -,
Eeuwige waarheid, ledig en volmaakt!
O zachte Taag, voorouderlijk en sprakeloos,
Kleine waarheid waar de hemel zich in spiegelt!
O hervonden smart, vroeger Lissabon van nu!
Ge geeft me niets, ontneemt me niets, ge zijt niets dat ik mij kan voelen.

Laat mij met rust! Ik zal niet talmen, ik talm nooit …
En zolang de Afgrond en de Stilte talmen, wil ik alleen zijn, alleen!

Álvaro de Campos (vertaling A. Willemsen)

De doctrine is als een vlot


"De doctrine is als een vlot" zei Boeddha, "éénmaal de stroom overgestoken, waarom dan nog het vlot meedragen op de rug? Laat het vlot achter aan de oevers, waar het kan dienen voor anderen; “jij” zal het niet meer nodig hebben". De meeste mensen construeren hun leven lang hun klein vlotje in de hoop het leven te verbeteren. Maar waar dient dat dan voor als het niet is om de stroom over te steken, of indien, éénmaal de stroom over ze het hun ganse leven als een last op hun schouders dragen? Hoevelen zijn er niet bezweken onder de last van hun systeem?

The future (Leonard Cohen)

zondag 28 december 2008

De aarde onze tuin


We zouden van de dieren en planten kunnen leren wat we zelf hebben afgeleerd door het te koop stellen van onze intelligentie.
De aarde is onze tuin. Haar cultiveren voor het plezier van de zinnen en volgens het ritme van de seizoenen, die ook de seizoenen van het leven zijn, dat is het eeuwigdurende van onze werkzaamheid.

tancredo infrasonic

Deus sive Natura


"God of de Natuur", Hoeveel verschillende interpretaties van deze beroemde formule! Dan is Spinoza een pantheïst omdat hij van de Natuur een God maakt, dan is hij weer een atheïst omdat hij God herleidt tot de Natuur. Dat alles om niet te begrijpen dat wat wij "de realiteit" noemen, dat is de oneindige totaliteit waarin wij ons intuïtief situeren, op zichzelf bestaande, zonder de hulp van iets anders, is in het taalgebruik van die tijd niets anders dan "God" (oneindige, unieke, autonome substantie) of de "Natuur" (het geheel van de dingen onderworpen aan een zekere regelmaat). Spinoza doet hier niets anders dan het rationalisme van zijn tijd tot haar limiet voeren, die door God te willen redden, de dood van God heeft bespoedigd.

Fernando Pessoa - poezie en metafysica


Heidegger zegt ergens dat de dichter en de filosoof nabijgelegen bergtoppen bewonen gescheiden door een diepe kloof. Het zou moeilijk zijn deze nabijheid en deze scheiding te beschrijven. Poezie is geen filosofie en filosofie geen poezie. De poezie beweegt zich binnen een veld van geestelijke vrijheid verboden aan de filosofie, deze laatste lijkt door haar strakke denkwijze vreemd aan de meest fundamentele gevoelens van het menselijke leven. Daar waar de poezie vrijelijk zweeft en haar eigen beweging creëert en tot zelfs haar eigen waarheid, pretendeert de filosofie zicht te beperken tot de werkelijkheid, wetenschap te zijn van het absolute, van de denkbare principes van het zijn. De poezie en de filosofie staan tegenover elkaar in hun denk- en expressievormen. Desalniettemin brengt de grote poezie, zelfs wanneer ze niet expliciet filosofische thema’s behandeld, de waarheid van de grote menselijke thema’s aan het licht. De poezie die zich niet waagt aan die grote menselijke thema’s zal zonder adem en zonder weerstand tegen de tand des tijds blijven. En die filosofie die geen leven in zich draagt en niet in staat is het menselijke vermogen beelden en symbolen te creëren op te wekken maakt geen geschiedenis.

De portugees Fernando Pessoa is misschien de dichter waarbij de poezie en de filosofie elkaar het dichtst benaderen ondanks de kloof die ze scheidt, wat aangetoond wordt door diverse beschouwingen die onze aandacht verdienen. Vooreerst is er een kwestie van taal. De schrijver die dichter is, en een groot dichter, geeft aan de taal waarin hij zich uitdrukt een vervormbaarheid die haar toelaat het denken uit te drukken. Een studie van de taal van Fernando Pessoa toont de expressieve mogelijkheden in het domein van de ontologie en metafysica aan die bij geen enkel ander portugese dichter terug te vinden zijn. Ten tweede denk ik dat een auteur die als basisthema van zijn poetisch werk een meditatie omtrent de metafysica van het zijn heeft een uniek gegeven is binnen de portugese literatuur Ik denk zelfs dat dit het kerngegeven vormt voor de interpretatie van zijn oeuvre. Een interpretatie die niet alleen licht werpt op de veel besproek kwestie van de heteroniemen van Pessoa; maar vooral een toegang verschaft tot het begrijpen van de poetisch-filosofische thematiek van Fernando Pessoa.

[Celestino Pires in Revista Portuguesa de Filosofia 1975, vertaling Bert De Prins]

Het sprookje wetenschap


Vele filosoferende natuurwetenschappers schakelen het machtsweten van de natuurwetenschap gelijk met waar weten, met de waarheid. Maar macht en waarheid zijn relaties die elkaar uiteindelijk uitsluiten. De termen waarin Francis Bacon zijn nieuwe empirische onderzoeksmethode bepleitte hadden niet alleen een hartstochtelijk maar vaak ook een uiterst boosaardig karakter. Volgens zijn opvattingen moest “de natuur worden opgejaagd in haar zwerftochten”, “tot dienstbaarheid worden geknecht” en zelfs “tot slavin gemaakt”. Ze moest “gevangen worden gezet”, en het doel van de wetenschapper was om “haar geheimen door middel van marteling aan de natuur te ontrukken”. Veel van deze gewelddadige beelden schijnen te zijn geïnspireerd door de heksenprocessen, die in de tijd van Bacon veelvuldig werden gehouden. Als procureur-generaal van koning Jacobus I was Bacon uiteraard nauw bij al die vervolgingen betrokken. Omdat de natuur algemeen als vrouwelijk werd beschouwd, is het niet verwonderlijk dat hij die beeldspraak van de gerechtszalen naar zijn wetenschappelijke geschriften overbracht. Het beeld dat hij schetst – de natuur als een vrouw die met mechanische middelen moet worden gemarteld om haar geheimen prijs te geven – wijst inderdaad sterk in de richting van het in de 17de eeuw zeer algemeen voorkomende martelen van vrouwen in de heksenprocessen. (Cfr. Carolyn Merchant, The Death of Nature).


Waarheid laat de eigen ‘wet’, het eigen recht van het tegengestelde tot gelding en tot erkenning komen. Machtrelaties leggen het tegengestelde slechts de eigen wil op en de wet van de heer. Het machtsweten van de mathematisch-experimentele natuurwetenschap maakt reeds vanuit de kennisbedoeling en vanuit de vorm van haar taal abstractie van alle vragen der waarheid, die een ‘goed leven’ betreffen. Het staat onverschillig tegenover de levensinteressen van de mensen en van de natuur. Deze abstractie van de eigenlijk belangrijke thema’s der mensen, die reeds in de logica van deze wetenschap is voorbereid, werd ongelukkig genoeg ook institutioneel ‘verzekerd’. Bij de stichting van de instituten in de 17de eeuw moest de nieuwe wetenschap zich verplichten zich niet te mengen in vragen der theologie, der metafysica, der moraal of der politiek.

Zo werd door de kennistheoretische en sociale constructie van deze wetenschap vastgelegd dat ze slechts abstract machtsweten voortbrengt dat manipuleerbaarheid en klaarmaking bedoelt en niet waarheid. Door dit weten wordt uitsluitend de berekenbare manipuleerbare ruimte vergroot en niet het weten over het ‘goede leven’. Daarom zij ook raketten het veruit meer waarschijnlijke en logische product van deze wetenschap dan bijvoorbeeld communicatiewetten ter vergroting van de vredesbekwaamheid van de mensen. Dat is ook niet haar ‘object’, zal misschien worden opgeworpen. Dat is inderdaad niet haar object. Telegeleide instrumenten met kosmische vernietigingskracht zijn daarentegen ‘ideale’ objecten van het natuurwetenschappelijk onderzoek. Kort na de eerste wereldoorlog schrijft de filosoof en mathematicus Bertrand Russell:

“De wetenschap werd tot op heden voor drie verschillende doeleinden toegepast: om de totale productie van consumptiegoederen te verhogen; om de vernietigende werking van de oorlog te vermeerderen en om genoegens die een artistieke of hygiënische waarde hadden, door triviale te vervangen.”
(Bertrand Russell, The culture of industrialisation and its future.)

Vanuit het heden gezien is voor alle drie door Russell genoemde’toepassingsdoeleinden’ van de wetenschap de grote stoot pas met en na de Tweede Wereldoorlog gekomen. Vooral de verstrengeling van wetenschap en krijgswezen en het op wetenschappelijk fundament berustend vernietigingspotentieel van de ‘wapens’ zijn sedertdien toegenomen. Een raket die ‘onverbiddelijk’, dus zonder in de doorvlogen ruimte geïrriteerd te worden, precies stuurbaar is naar een op voorhand berekend doel en daar kosmische krachten vrijmaakt, zulk een machtig instrument hoort helemaal boven op de lijst van die producten die met de logica van de natuurwetenschap als gerealiseerd, geproduceerd resultaat ideaaltypisch overeenstemmen. Niet toevallig koos Carl Friedrich von Weizsäcker een telegeleide ruimteraket als voorbeeld voor de bewonderenswaardige prestatie van de natuurwetenschap:

“Wanneer men over bijna 400 miljoen kilometer (de duizendvoudige afstand tot de maan) een instrument op Mars zachtjes kan doen landen, zijn bewegingen over deze afstand kan sturen en de opgenomen foto’s kan ontvangen dan is dat een indrukwekkend bewijs van de macht van de natuurwetenschap die op haar waarheid berust.”
(Carl Friedrich von Weizsäcker, Der Garten des Menschlichen)

Ware kennis over de natuur zal deze wetenschap van de natuur reeds wegens haar fundamenteel vals natuurbegrip nooit verwerven. Ze beschouwt de natuur als louter manipulatieobject, als grondstof, die in willekeurige fragmenten kan worden uiteengeslagen, om ze dan in een totaal beheersbare, dode machinewereld te transformeren. Maar de natuur is niet deze steengroeve, dat wisten voorwetenschappelijke culturen zeer precies. Maar de ‘superioriteit’ van onze cultuur berust wezenlijk op onze betere dodings- en onderdrukkingsinstrumenten:

“Een faire concurrentie tussen het gehele westerse denken en buiten-Europese mythen en kosmologieën is er nooit geweest. Deze ideeëngroepen en de ermee verbonden praktijken (geneeskunde, bijvoorbeeld) verdwenen niet omdat de Europese wetenschap beter was, maar omdat de Europese soldaten betere veroveraars waren. Men heeft niet onderzocht, men heeft niet vergeleken. Men heeft gekoloniseerd en de ideeën van de gekolonizeerde naties onderdrukt.”

(Paul Feyerabend, Das Märchen Wissenschaft)

zaterdag 27 december 2008

Als een vogel in een luchtpomp

Het experiment met de vogel in de luchtpomp,
schilderij van Joseph Wright of Derby, 1768.

Natuurfilosofie en natuurkunde werden in Engeland niet alleen in de grote academische centra bedreven, maar ook op kleinere academies zoals de ‘Lunar Society’ waarin zich aanhangers van het deïsme en progressieve leden van de evangelische gemeenten aaneensloten die niet tot de staatskerk behoorden. Hier werd in private studiekringen waarvan Joseph Wright lid was, bediscussieerd en geëxperimenteerd; uit deze context is het onderwerp van het schilderij afkomstig. In overeenstemming met het verlichtingsdenken verbindt Wright natuurkunde, antropologie en psychologie met elkaar. Hij beeldt verschillende leeftijdsstadia uit en de verschillende emotionele reacties op het experiment, waarbij in een glazen buis een vacuüm wordt gemaakt waardoor de vogel tijdelijk geen adem meer kan halen en niet meer kan vliegen. In de manier waarop hij het licht gebruikt, refereert de schilder waarschijnlijk aan de geboorte van Christus en ensceneert op deze manier een spanningsveld tussen religie en moderne wetenschap.
Het type van onze huidige wetenschap van de natuur, de mathematisch-experimentele natuurwetenschap, heeft zich historisch ontwikkeld uit twee zeer verschillende takken van menselijke activiteiten: uit een filosofisch-ideële en uit een ervaringsbetrokken-zintuiglijke tak.De filosofisch-ideële tak is de historisch oudere, en hij bepaalt tot op heden de abstracte, niet-zintuiglijke kant van deze wetenschap.Op grondslag van filosofisch-theologische oorsprongen ontwikkelde zich de natuurwetenschap van de moderne tijd als het zoeken naar het verborgen proces van de natuur. Het is een zoeken naar principes, naar esthetische eenvoudige, harmonische structuren achter de verschijningen: een zoeken naar het ‘bouwplan van god’. Nog in onze dagen formuleert een bekende fysicus:

“De belangrijkste geloofstelling van de natuurwetenschap zegt dat de fysicalistische wereld volgens een logische en allesomvattend plan werd geschapen. Derhalve verwachten wij dat al onze waarnemingen, hoe samenhangsloos ze ons ook maar kunnen verschijnen, volgens dit schema moeten samenhangen.”
(Kurt Mendelssohn: Die Suche nach dem absoluten Nullpunkt)

Het goddelijk plan, waarnaar in de natuur werd gezocht kon slechts een goddelijke vorm hebben. De minst van al door aardse bijmengingen verontreinigde ‘geestelijke’ vormen waren geometrische figuren en de wereld van de getallen. De vorm van het verborgen goddelijk plan in de natuur kon dus slechts mathematisch zijn, wat reeds Galileo Galilei, de ‘vader’ van de moderne natuurwetenschap, in 1632 nadrukkelijk beklemtoonde:

"het boek van de natuur ‘is in mathematische taal geschreven, en de letters zijn driehoeken, cirkels en andere geometrische figuren, en zonder deze hulpmiddelen is het mensenonmogelijk ook maar een enkel woord ervan te begrijpen."

Er werd dus gezocht naar de eenvoudige mathematisch beschrijfbare wetmatigheden. ‘Gevonden’ werden deze mathematische regelmatigheden evenwel niet op de aarde, maar in de hemel, in de loop van de planeten. Het samenspel van krachten, massa’s en zich continu herhalende bewegingen der planeten bleek goed beschrijfbaar door middel van eenvoudige mathematische wetten. Op deze wijze werd de ‘belangrijkste geloofsstelling van de natuurwetenschap’ indrukwekkend bekrachtigd. De kosmologie verkreeg voor de nieuwe wetenschap van de natuur een duidelijk exemplarisch karakter, een paradigmatische betekenis.De aardse gebeurtenissen in de natuur evenwel waren weinig geschikt tot het ‘vinden’ van eenvoudige mathematische principes. Ze waren veel te complex in hun wederzijdse beïnvloeding, veel te ‘verontreinigd’ en gestoord door allerlei toevalligheden en oneffenheden. Om ook op de aarde ‘hemelse’ wetmatigheden te ontdekken moesten ze door experimentele schikking pas worden gemaakt. Daarvoor moesten alle storende invloeden worden geëlimineerd, om alleen het ‘zuivere geval’ van de gezochte wetmatige samenhang voor ogen te hebben. Om bijvoorbeeld de valwet te ‘vinden’ moeten alle natuurlijke voorwaarden zoals luchtweerstand, wind of invloed van lichamelijke vormen als storende invloeden worden geweerd. De experimentele natuurwetenschapper ontbindt (analyseert) de aangetroffen veelvuldigheid der samenhangen in de natuur en voegt ze weer op zulke manier te samen (synthetiseert ze) dat ze gehoorzamen aan het gezochte eenvoudige mathematische principe. De analytisch-synthetische natuurwetenschap brengt door de experimentele situatie een samenhang der natuur voort, die via de alleen toegelaten grootheden van buiten uit door de experimentator wordt gestuurd. Deze machtgevende greep van de mathematisch-experimentele natuurwetenschap op de natuur, die door de experimentele schikking gebeurtenissen op zulke wijze isoleert dat ze van buiten uit stuurbaar in gewenste banen aflopen, slaagt alleen door de radicale uitschakeling van ‘storende factoren’.
Deze insnoering van de realiteit tot op enkele mathematisch reconstrueerbare principes wordt door Lewis Mumford zo becommentarieerd:

“Galilei’s ‘werkelijke misdaad bestond in het feit dat hij de totaliteit van de menselijke ervaringen – niet alleen de geaccumuleerde dogma’s en doctrines van de kerk – ruilde voor dit onbeduidend deeltje dat in een beperkte levensspanne geobserveerd en in begrippen van massa en beweging kan worden geïnterpreteerd…”
(Lewis Mumford, The Myth of the Machine.)

Natuurwetenschappelijke realiteit, de natuur van de natuurwetenschap, is dus een volgens principes geconstrueerde, gereduceerde realiteit. Deze klaarmaking van de natuur in het kleine door de mathematisch-experimentele constructie wordt tot klaarmaking van de natuurstof in het grote, zodra op basis van talloze wetenschappelijke experimenten een wetenschappelijke technologie op grote schaal ontwikkeld wordt. Zoals in het natuurwetenschappelijk experiment het beheersingsmotief dat alle weerbarstige ‘eigenzinnigheid’ effent en uitschakelt, de leiding van de kennis heeft, zo is ook de hierop steunende technologie een zuivere beheersings- en uitbuitingstechnologie, een oorlogstechniek tegen de natuur. In die technologie wordt geen poging ondernomen om bij de mogelijke ‘vrijwillige medewerking’ van de natuur aan te knopen, en een ‘eigen recht’ van de natuur aan gene zijde van de doelstellingen van de mensen is alleen reeds categoriaal voor dit wetenschaps- en technologietype geen thema. Ernst Bloch vat het beheersings- en uitbuitingskarakter van de moderne technologieën in het volgende beeld samen:

“onze huidige techniek staat in de natuur zoals een bezettingsleger in vijandig gebied, en van het binnenland weet het niets…”
(Ernst Bloch, Das Prinzip Hoffnung)

Schreef niet Lewis Mumford dat de megatechnics berusten op verkeerde veronderstellingen, zodat niet alleen Karl Marx zich vergiste door de materiële basis en de omwentelende productie de centrale plaats te geven in het verhaal van de menselijke ontwikkeling en de vooruitgestelde emancipatie van de creativiteit, maar ook Teilhard de Chardin er glad naast zat? Immers de Chardin las, volgens Mumford, in de gescheidenis van de mens het enge technologische rationalisme van de laatste 200 jaar en projecteerde het in de vooruitstelling van een ultieme toestand waarin alle menselijke bekwaamheden een zalig einde zouden bereiken. Dit ‘punt omega’ zou niets heel laten van ’s mensens zelfstandige en oorspronkelijke natuur. In ‘omega’ is slechts plaats voor de synthese der synthesen, voor de ultiem georganiseerde intelligentie die een en onverdeeld zal zijn als een universele en almachtige geestelijke Leviathan, loveless and lifeless. Lewis Mumford zegt:

“My purpose in this book is to question both the assumptions and the predicitions upon which our commitment to the present forms of technical and scientific progress, treated as if ends in themselves, has been based. I shall bring forward evidence that casts doubts upon the current theories of man’s basic nature which overrate the part that tools once played – and machines now play – in human development. I shall suggest that not only was Karl Marx in error in giving the material instruments of production the central place and directive function in human development, but that even the seemingly benign interpretation of Teilhard de Chardin reads back into the whole story of man the narrow technological rationalism of our own age, and projects into the future a final state in which all the possibilities of human development would come to an end. At that ‘omega-point’ nothing would be left of man’s autonomous original nature, except organized intelligence: a universal and omnipotent layer of abstract mind, loveless and lifeless.”
(Lewis Mumford, The myth of the machine)

Mumford was een te uitgesproken criticaster van het technologisch rationalisme en zag te goed het verre spoor van de vernietiging dat met de ‘megatechniek’ samengaat, om op zijn beurt niet het goed onderhouden bedrog te zien. Volgens hem bestond het erin te doen geloven dat de mens naast Homo Sapiens ook Homo Faber was, en dus in elk geval steeds de verredelijkte vereniging van de Sapiens en de Faber: de mens van het weten en van het maken. Dat is precies de leugen, aangezien er niets uitzonderlijks is aan de combinatie van weten en maken in het geheel van de dierenwereld. Niet alleen de menselijke soort verenigt het weten en het maken. Heeft de menselijke soort niet lang voordat zij de kracht en de machten ontwikkelde om de natuurlijke omgeving te transformeren, kleinschalige sociale omgevingen ontwikkeld waarin de symbolisering van de menselijke existentie centraal stond? En resulteerde die symbolisering niet op de eerste plaats uit de spel-relatie met de natuurlijke omgeving om uit te monden in cultische gedragingen zoals mimesis, wedstrijden, dodenriten, dansen, socio- en psychodrama’s, enz.? Niet alleen en hoofdzakelijk de Sapiens gekoppeld aan de Faber, maar zeker ook de Homo Ludens!

De vlinder van het denken


"Hij heeft het punt van Archimedes gevonden,
heeft deze echter tegen zichzelf gebruikt;
blijkbaar heeft hij het slechts onder deze voorwaarde mogen vinden."

(Franz Kafka)

De Franse wetenschapsfilosoof, Michel Serres, herinnert in zijn essay, Le Contrat Naturel, aan de vlinder van Swift. Die flappert ergens in de wereld met zijn vleugels, waardoor, twee eeuwen later, elders in diezelfde wereld een wilde orkaan wordt ontketend. Precies zo, beweert Serres, is de menselijke persoon die met en door zijn denken aan de basis ligt van de kennis der wetenschappen. Hij is een onderdeel van een keten met wereldwijde vertakkingen. En hij besluit:

"Heel de geschiedenis van de wetenschappen heeft als doel de in hoge mate onwaarschijnlijke keten die de vlinder van het denken verbindt met de orkaan van gevolgen constant te houden, te controleren, en te disciplineren."
(Michel Serres, Le Contrat Naturel)


Om dat te realiseren werd een globaliserende controle-organisatie van de wetenschappelijke kennis in het leven geroepen waaraan geen mens ontsnapt. Er bestaat een immanente behoefte aan een bijzondere ‘Leviathan’, die het domein van de wetenschappelijk-technische kennis moet en kan disciplineren ter bezwering van de angsten en ter bevrediging van de verlangens binnen dat domein. Deze bijzondere ‘Leviathan’, het orde-systeem van het menselijk denken, fungeert bovendien slechts als een onderdeel van een grotere ‘Leviathan’, aangezien de gedisciplineerde organisatie van de kennis der wetenschappen deel uitmaakt van de algehele gedisciplineerde organisatie van de angstenbezwering in het brede maatschappelijke en dus politieke verband. Serres is niet de eerste die waarschuwt voor die bijzondere ‘Leviathan’ (de georganiseerde wetenschappelijke en technische arbeid) werkzaam binnen de onduidelijke grenzen van die omvattender ‘Leviathan’ die de staat is. Het onderwerp van de kennis der wetenschappen kan minder teruggebracht worden tot een gemeenschappelijke ‘taal’ die de wetenschappelijke onderzoekers met elkaar verbindt en waarbinnen zij existeren, dan tot wat achter die ‘taal’ schuil gaat: nl. een verzwegen en stabiel contract waaraan iedereen gehoorzaamt.
De naam ‘Leviathan’ voor het orde-systeem van het menselijk denken, verwijzend naar de Leviathan van de Engelse filosoof Thomas Hobbes is zeker niet toevallig. Juist in het werk van Thomas Hobbes, Leviathan (1651), wordt het duidelijkst een ideaalbeeld van onbaatzuchtig en alles-ordenend wetenschappelijk denken getekend. Dit is gesitueerd binnen de verdediging van een uitdrukkelijk maatschappelijk kader: orde, consequente organisatie en controle. Maar het manifeste en door Hobbes uitgesproken doel van de Leviathan was ook de bezwering van de angsten. Het betrof zowel de angsten die ontstaan naar aanleiding van de steeds maar voorthollende menselijke verlangens, als de angsten die ontstaan omtrent een ‘wild’, d.w.z. niet gedisciplineerd denken. Was het niet precies over die laatste angst dat Michel Serres het had, wanneer hij zei, dat de ganse geschiedenis van de wetenschappen als doel heeft de in hoge mate onwaarschijnlijke keten die de vlinder van het denken verbindt met de orkaan van gevolgen te controleren en aan banden te leggen?

vrijdag 26 december 2008

Liefde en Haat


In de presocratische periode, vanaf de zesde tot de vierde eeuw v.Chr. vinden we de liefde/haat-thematiek vooral bij Empedocles (ca. 490 tot 430 v.Chr.) terug. In één van zijn basiswerken, Over de natuur, reflecteert hij over de oorsprong en de lotgevallen van het samenspel van liefde en vijandigheid (toorn). Van de vier elementen kiest hij in zijn natuurfilosofie vooral voor het vuur om dit samenspel van liefde en haat te beschrijven:

"De strijd was nu gestreden;
de wereld van de toorn, met zijn vele vuurelementen

was nu door de goden afgescheiden van de wereld van de liefde.

Daarin blijft voor de mens
in allerlei zaken het vuurelement bestaan.
(...)

Andere elementen worden ermee verbonden,

samen een vruchtbaar smeedwerk.

Smeden is zonder vuur krachteloos,

maar met enkel vuur vernietigend.

(...)

De mens kan dit vuur opwekken of beteugelen;

hij moet het gebruiken om vorm te geven.

Maar het vuur is een krachtig element

dat de mens soms uit handen schiet

en hem kan overmeesteren."

(Empedocles van Syracuse, De Natura)

Gaston Bachelard, Frans wetenschapsfilosoof heeft bij herhaling Empedocles aangeduid als eerste die de onvermijdelijkheid van de complexe gevoelsconstellatie bij de mens in het daglicht stelde:
"La plus grande leçon de l'Empdécole philosophe c'est d'avoir affirmé l'union intime, l'union tenace de l'amour et la haine. Empédocle est le précurseur de la philosophie de l'ambivalence. Il a inscrit l'amour et la haine dans le mécanisme de l'Univers. Comment cette ambivalence ne serait-elle pas au coeur de l'homme? Comment ne serait-elle pas dans l'être même de l'élément, dans ce super-élément dynamique qu'est le feu? Le feu est bon et cruel au même temps."
(Bachelard, Pour une poétique du feu, 1988)

Meer zelfs, Bachelard heeft Empedocles' keuze van het vuur als symbool voor de nauwe verwevenheid van liefde en haat steeds sterk verdedigd, zoals reeds blijkt uit zijn boek La psychanalyse du feu:

"Van alle verschijnselen is vuur het enige dat de twee tegengestelde waarderingen van goed en kwaad even duidelijk in zich kan opnemen. Het vuur stijgt op uit de diepten der materie en openbaart zich als liefde. Het daalt weer af in de materie en verbergt zich, sluimert, ingehouden als wraak en haat."

Door het samenspel van liefde en haat vanuit de notie ambivalentie-conflict te bekijken heeft ook de psychoanalyse vooral de strijdaspecten beklemtoond. Deze strijd tussen liefde en haat speelt zich af in het subject, op basis van een dieperliggende dynamiek. Dit vergt van het subject dat het stelling neemt tegenover deze uit de diepte van het psychisme ontstane conflicten.
Empedocles probeerde goed vijfentwintig eeuwen geleden reeds de dynamiek van het samenspel van liefde en haat te begrijpen. Hij geeft aan dat een cultivering ('smeedwerk') noodzakelijk is om de vurige component in de liefde te kunnen hanteren. Het cultiveren van het vuur is nodig om ervoor te zorgen dat het de mens niet overmeestert. Empedocles geeft echter ook te verstaan dat voor zo'n cultivering van de liefde het vuurelement noodzakelijk aanwezig moet blijven. Het vuur maakt de kracht van de gesmede liefdesband uit. De kracht van het vuur moet behouden blijven, wil de liefde verder vorm kunnen krijgen.
Het constructieve smeedwerk dat totstandkomt met de agressieve componenten in de liefde - of, moeten we zeggen, met het andere gezicht van de liefde - is niet vanzelfsprekend. Voor eenieder blijft de regulatie van tegengestelde gevoelens levenslang een complexe en soms moeilijke opgave: integratie van negatieve gevoelens in de relatie met het zelf of met de geliefde ander is geen sinecure. Tegelijk is het constructief aanwenden van agressie jegens de beminde levensnoodzakelijk voor het smeden van een duurzame liefdesband en voor het niet laten uitdoven van het liefdesvuur. Op het eerste gezicht kan dat een paradox lijken, maar de liefde wordt er niet beter van indien agressie er geen deel van uitmaakt: ze wordt er ook niet bepaald krachtiger door. De liefde wordt juist krachtiger wanneer de agressieve component in constructieve banen wordt geleid en in die zin, getransformeerd en op geïntegreerde wijze, een essentieel onderdeel blijft van de liefdesband.

Kersttoespraak

Terugkeren tot het leven


Wij aanvaarden slechts van de wereld wat terugkeert tot het leven.
Onze verlangens zouden geen doeleinden hebben als we er niet zo veel zorg zouden aan besteden er doeleinden aan toe te schrijven. De onwetendheid waarmee wij onze verlangens omringen verbergt meestal de roeping om ons te storten in droefheid. Aldus komt de dood voor zijn uur.

Door beter onze plichten te kennen dan onze privileges, geven wij eerder toe aan de wetten die ons verlagen dan aan het opeisen van geneugten die ons sterken in het leven. Armzalige beschaving die in de dood ziet wat het leven uitput en niet wat door het leven wordt uitgeput.

Vergeten


Waar kan ik de film van mijn levensgeschiedenis kwijt? In welk zwart gat van het universum kan ik alle stukken van woorden, beloften, minuscule stukken gebaren en genotmomenten wegsteken waar ze zichzelf kunnen oplossen uit verveling en vermoeidheid. Vergeten is dat, een zwart gat waar de voorbije liefdes het beu zijn te schitteren, zich in zichzelf opsluiten om voorgoed te verdwijnen.

tancredo infrasonic

Zelfactualisatie

Rembrandt, zelfportret op 34-jarige leeftijd

Zelfactualisatie kan een heel leven in beslag nemen. Sommige grote kunstenaars hebben dat proces op verschillende punten van hun leven in beelden vastgelegd, zoals in deze zelfportretten van Rembrandt. Het ene schilderde hij toen hij 34 jaar was, in een buitengewoon succesvolle periode van zijn leven. Hij zag zich toen als virtuoos renaissanceschilder en grandseigneur. Het andere zelfportret schilderde hij toen hij ongeveer 60 jaar was. Hiermee bevestigde hij zijn identiteit in zijn kunst en portretteerde hij zich als schilder, met in zijn handen het gereedschap van zijn ambacht.

Rembrandt, portret van de kunstenaar

Gelukkig hij die


Gelukkig hij die, elk gevoel van slagen of mislukken overstijgend, zonder zelfingenomenheid of zelfverachting, de draad van het labyrint van het bestaan afrolt en kan toegeven: ik heb uit de grond van mijn hart verlangd dat het zo weze.
Zulke dingen zijn slechts mogelijk hier op aarde.

tancredo infrasonic

woensdag 24 december 2008

Kerstmis


Een god staat op. Anderen sterven. De Waarheid
Is niet gekomen noch gegaan: nieuw is de Dwaling.
Wij hebben nu een andere Eeuwigheid,
En beter waren altijd vroeger jaren.

De blinde Wetenschap ploegt zinloos voort.
't Geloof, waanzinnig, leeft haar droom van cultus.
Een nieuwe god is niet meer dan een woord.
Zoek niet noch geloof: omdat alles verhuld is.


[Fernando Pessoa, in Cancioneiro (liedboek)]

zondag 21 december 2008

Levenskunst

Edward Hopper, Excursion into Philosophy, 1959

Het is een beetje een somber beeld. Zij heeft zich van hem afgewend: hij zit op de rand van het bed en staart voor zich uit. Het boek, dat de man opengeslagen naast zich heeft liggen, is Plato’s Symposium, standaardwerkje over de liefde. Excursion into Philosophy, noemde Edward Hopper dit schilderij, en volgens Wilhelm Schmid, auteur van Filosofie van de Levenskunst, is niet de rolverdeling, maar ‘de voorbeeldfunctie van belang: het is een voorbeeld van de radeloosheid in bepaalde situaties in het leven, van de stilstand van het leven op het moment, waarop iets, misschien alles, onzeker is.
De Berlijnse filosoof Wilhelm Schmid opent zijn pleidooi voor een nieuwe levenskunst met een uitgebreide interpretatie van dit schilderij, dat naar zijn idee een treffend beeld geeft van onze cultuur: ‘Midden in de cultuur van de moderne tijd, de cultuur van de voortrazende tijd, strekt de ruimte zich uit die leeg is – de ruimte zonder tijd. Hopper schildert ruimten waarin hardnekkig gewacht wordt, wachten op het leven, wachten op de tijd die het leven brengt en die nooit komt, omdat hij in de lege ruimte verdwenen is.’ Het meest verrassend in Schmid’s werk zijn de hoofdstukken waarin hij de thema’s terughaalt die tegenwoordig binnen de psychologie vallen, maar bij de oude Grieken onlosmakelijk met filosofie waren verbonden, zoals bijvoorbeeld in ‘De terugkeer van de opgewektheid’. Wij spreken vaak over opgewektheid, als een eigenschap, een aspect van iemands karakter, dat afhankelijk van de geloofsbrieven van de spreker – met de sterren of de genen gegeven is, in elk geval vastligt. Daar dacht Democritus (5de eeuw voor Chr.) heel anders over. In Over de opgewektheid typeert hij ‘euthymia’, de goede stemming als een bewust gekozen houding, een manier van leven. En dus is de opgewektheid van ons gemoed iets waarvoor wij zelf zorg moeten dragen.
Toch krijg je bij lezing van al de verschillende mogelijkheden om je eigen leven te leiden op den duur toch een beetje jeuk. Het is allemaal zo verdomde ik, eigen en zelf – al ontkent Schmid dat in alle toonaarden: ‘De filosofie van de levenskunst bevestigt de betekenis van het individu, maar de nadruk op het individuele, op de zelfstandigheid van het individu, mag niet worden verward met de versterking van een nieuw individualisme, een gefixeerdheid van het individu op zichzelf.’ Ook Hoppers schilderij doet niet erg gezellig, warm en sociaal aan. Het verhaalt over de onmogelijkheid van de totale liefde en over de triomf van de filosofie, stelt Schmid. ‘Hopper biedt datgene wat de filosofie in de moderne tijd niet heeft kunnen geven: ruimte voor het formuleren van levensvragen, voor het stilhouden en ondervragen van jezelf en je eigen tijd, uiteindelijk voor het werken aan het ontwikkelen van een levenskunst.’ Ziedaar de levenskunstenaar, alleen op de rand van het bed.

zaterdag 20 december 2008

"Antieke" filosofen


De antieke filosofen dachten (natuurlijk) meer dan ze lazen. Dat verklaart waarom ze zich zo sterk richtten op het concrete. De boekdrukkunst veranderde dit alles ingrijpend. Men leest meer dan men denkt. Wij hebben heden nog nauwelijks filosofie maar eerder commentaren. Op het tijdperk van de filosofen die filosofeerden volgde het tijdperk van de filosofieprofessoren die zich bezighouden met filosofen. Er ligt in die houding tezelfdertijd bescheidenheid en impotentie. Een denker die zijn werk zou beginen met de woorden: 'Laten we de dingen vanuit hun principe bekijken' zou op een glimlach worden onthaald. Men is op het punt gekomen dat een filosofisch boek dat heden gepubliceerd wordt en niet zou steunen op een autoriteit, een apparaat van citaten en comentaren, niet meer serieus zou genomen worden. En nochtans ...

Bert De Prins

Spinoza forever!


Er zijn namen die op zichzelf staan, Rimbaud, Caravaggio of Johnny Halliday. Hetzelfde geldt als we het veld van de filosofie verkennen. Waar nestelt zich de absurde mythologie die ons zo nauw aan het hart ligt? Bij Herakleitos of Arsitoteles? Bij Merleau-Ponty en Heidegger? Neen. Bij die toevallig gekozen voorbeelden duikt er niet onmiddellijk een grappig beeld op.
Laten we een spel spelen: als we wat motorgebrul in de metafysica opnemen, dan zou Hegel met een Solex rijden, Marx zou de grenzen blokkeren met een dertig-tonner, Kant zou aan het stuur zitten van een grote Mercedes Dieselwagen met lederen bekleding. Maar Spinoza, die goeie ouwe Baruch, onmogelijk om hem anders te zien dan in zwart leder gekleed, haren in de wind, gezeten op een rode Harley Davidson, duizend cc, flamboyant en blinkend. Daar is geen uitleg voor te geven, dat ligt in de orde van het transcendente.
Spinoza, en vraag me niet waarom, is veel meer rock ’n roll dan een Deleuze. (En ik betwijfel of een Luc Ferry of een Comte-Sponville het verschil kunnen zien tussen een Fender en een Gibson) De geschiedenis van de filosofie, de epistemologie en andere tweedeklasse ploegen, bestaat zoals de rest uit tweederangs acteurs, figuranten en bijrollen, soms een aantal gezichten die men niet vergeet. Maar de sterren, de brains in vrije vlucht die duurzaam hun stempel op de cortex van opvolgende generaties plaatsen, hebben iets meer. Neem Wittgenstein, die er van hield de afwas te doen, die schreef onder het vallen van granaten in een loopgracht van de oorlog van 1914, bovendien was hij de broer van de pianist met één hand, voor wie Ravel ... (Witt en Spi hebben allebei een Tractatus geschreven, logico-philosophicus voor de eerste, theologico-politicus voor de tweede). Spinoza, sleepte brillenglazen en lenzen. Het is de enige die ambachtsman werd na geweigerd te hebben universiteitsmandarijn te worden. Met dergelijke anecdotes laat hij het nakijken aan Descartes met zijn kachel, Rousseau en de Assistance Publique, Plato en zijn dwazen in de grot of Voltaire met zijn lumbago-fauteuil. Ik denk echter dat Spinoza wel wat concurrentie mag verwachten van een Malebranche maar niemand leest die nog.
Spinoza, een patroniem dat niet doet denken aan de mistige vlakten van het Noorden, al die lebbenitze, obbze, ficht, d-kart, quante, neen, een blaze rond, mediterranéen en gemakkelijk rijmend met pizza (een essentieel poëtisch voordeel). Spinoza duikt overigens op in nogal wat polars, meestal gelezen door de seriemoordenaar net voor hij een slachtoffer openrijt met een electrisch mes. Baruch is electriciteit. Hij staat in een orde van het radicale ongedachte. Men kan niet in koelen bloede een moord plegen vlak na het lezen van Bachelard.
Bovendien heeft de Bataviër met de naam van een torero een onmiskenbaar voordeel. Hij heeft zich verzet tegen de kerken en er de consequenties van geleden. Excommunicaties langs alle kanten. Heel sterk, modern, libertarisch. Te meer daar hij in Holland leefde. Wat heeft Descartes overigens in Holland gedaan? Zijn cogito/ergo ruikt al naar de nederwiet, dat is alles. Spinoza van zijn kant heeft Holland gedacht, het andere land van de filosofie (veel later dat van Pannekoek en de situationisten). In tegenstelling tot Hegel staat Spinoza alleen, hij heeft geen school doen ontstaan en men heeft nooit een bende jonge studenten gekend die zich ‘Jonge Spinozisten’ noemden. Misschien is het daarom wel dat er ooit nog wel een Armee-Fraktion kan ontstaan die zich op hem beroept.
Spinoza forever!

Bert De Prins

Trop is teveel


Het surrealistisch gehalte van onze politici en onze instellingen kent blijkbaar geen grenzen. Deze week viel het woord, bananenrepubliek. In deze bananenrepubliek moet de koning het initiatief nemen. Ondertussen voelen de burgers van dit land zich terecht in hun blootje gezet.

Laten we daarom dat laatste letterlijk nemen, en zoals de foto van burgers in Brugge toont, in adamskostuum de straat opgaan ...


Moeten er nog bananen zijn?

Le niveau surréaliste de nos politiciens et nos institutions ne semble pas connaître des limites. Cette semaine le mot est tombé, république bananière. Dans cette république bananière c'est au roi de prendre des initiatives. Entretemps les citoyens de ce pays se sentent véritablement mis à nu. Prenons ceci au pied de lettre et, comme le montre la photo de citoyens à Bruges, allons-nous manifester à poil dans les rues ....

Faut-il encore des bananes?

vrijdag 19 december 2008

Metafysica van de koelkast


In het proces, zo rond 1500 gestart, waarin de mens systematisch werk heeft gemaakt van de verbetering van zijn levensomstandigheden, neemt de koelkast een ogenschijnlijk verdienstelijke plaats in. Zij laat de voedselproducten nog in hun eigen waarde en bergt ze alleen op in een op de menselijke behoefte aan de beschikbaarheid van onbedorven voedsel toegesneden ruimte.
De koelkast is de moderne voorraadschuur en als zodanig is zij de opvolger van de kelder. In nieuwbouwhuizen worden geen kelders meer gebouwd. Overbodig. De vraag is dan ook of de kelder terecht vervangen is door de koelkast. Is de werkelijkheid van de koelkast in alle opzichten redelijk?
De dingen en ook het voedsel moeten hun plek hebben. De koelkast realiseert als het ware een oude droom, die van het land van Cocagne, een overvloedige concentratie van voedsel en lekkernije. Het feit dat de koelkast met schadelijke koelelementen is uitgerust en energie vraagt, en dat miljoenen koelkasten tezamen indirect en paradoxaal op die manier zorgen voor opwarming van de aarde, moge tot op zekere hoogte waar zijn. Maar wie voor een tegenactie op deze grondslag warmloopt, heeft nog heel wat uit te rekenen en uit te leggen.
Thomas van Aquino wijst erop dat alle metaforiek waarvan wij ons in onze taal bedienen zijn grondslag vindt in het menselijk lichaam. Zo is het woord 'begrijpen' metaforisch. Het is ontleend aan het pakken of grijpen van iets met de hand. Zonder een lichaam zouden we ook geen geest hebben die iets kan begrijpen. De mogelijkheden tot zelfinterpretatie die het lichaam biedt, zijn dus niet onverschillig voor ons zelfbeeld.
Maar wat te denken van de mogelijkheden die het huis biedt? De vraag is of het wegvallen van de kelder op den duur niet voor een belangrijk deel de gelaagdheid uit ons zelfverstaan zal weghalen. Zal het oprukken van het kelderloze huis niet de freudiaanse hermeneutiek (superego voor de zolder, ego voor de eet- en huiskamer, id voor de kelder) uit onze gesprekken weghalen met navenant onbegrip voor de duistere machten van de seksualiteit? Het is misschien ver gezocht, maar zeker is dat de koelkast het aan metaforische potentialiteit aflegt tegen de kelder. We kunnen het gehakt dan wel invriezen, maar teren we niet in op de alledaagse, onderbewuste poëtica?
Het enige en veelzeggende beeld dat me bij de koelkast te binnen schiet, is dit: de kwellende vraag of het koelkastlampje wel of niet uit gaat nadat de deur is gesloten, staat symbool voor de vraag of de maatschappij zonder economie, psychologie, politicologie en sociologie hetzelfde uit zou zien als mét, en wel omdat de deur, c.q. de wetenschap, er zelf de oorzaak van is of het licht aan of uit is. Althans, dat denken we. De kelder heeft dat probleem niet. Het is er weliswaar donker, maar misschien is het soms ook beter om op de tast iets te vinden dan het voor het grijpen te hebben.

Utile (Julien Clerc)



"A quoi sert une chanson si elle est désarmée ?"
Me disaient des chiliens, bras ouverts, poings serrés.
Comme une langue ancienne qu'on voudrait massacrer
Je veux être utile à vivre et à rêver.

Comme la lune fidèle à n'importe quel quartier
Je veux être utile à ceux qui m'ont aimé
À ceux qui m'aimeront et à ceux qui m'aimaient.
Je veux être utile à vivre et à chanter.
La la la la, la la, la la la la...

Dans n'importe quel quartier d'une lune perdue
Même si les maitres parlent et qu'on ne m'entend plus
Même si c'est moi qui chante à n'importe quel coin de rue
Je veux être utile à vivre et à rêver.
La la la la, la la, la la la la...

"A quoi sert une chanson si elle est désarmée ?"
Me disaient des chiliens, bras ouverts, poings serrés.
Comme une langue ancienne qu'on voudrait massacrer
Je veux être utile à vivre et à rêver.

Comme la lune fidèle à n'importe quel quartier
Je veux être utile à ceux qui m'ont aimé
À ceux qui m'aimeront et à ceux qui m'aimaient.
Je veux être utile à vivre et à chanter.
À quoi sert une chanson si elle est désarmée ?

Julien Clerc

Verlangen


Elk verlangen is een verlangen zonder einde.

Wij zijn het object en het subject van een dagelijkse alchimie waarvan wij meestal in de onwetendheid blijven, ons verwonderend over haar gevolgen als over een gelukkig of ongelukkig toeval. De angst, de schuld, het zelfmisprijzen, het hoofd dat al het concrete op zijn kop zet bepalen zonder dat we er erg in hebben het ontbindingsproces waarin het leven verkankert en rot. De sterkte van de ziekte en de dood, bestaat er in ons te doen geloven dat ze los staan van ons. Begin dan, in de heersende apathie en de geest van verval, te spreken van een dagelijkse operatie waarin op elke preoccupatie de zorg primeert zijn emoties, gevoelens, sensaties en verlangens te kiezen, teneinde er door omzetting het goud van het genot te onttrekken dat het eeuwige geschenk van het leven is!

Vlieg


Ontkoppel het apparaat van de tijd
en vlieg ..... vlieg ....

donderdag 18 december 2008

Amber

Sunset on Ibiza

Trachten we onszelf niet te scheiden van de wereld. Men kan het leven niet verliezen wanneer we het in het licht van de dag plaatsen. Al mijn krachten, in alle omstandigheden en ontgoochelingen, in de pijn van het ziek zijn, waren erop gericht het contact te herstellen. Het contact met het ware van de natuur in de eerste plaats, en met de kunst die we kunnen bevatten. En zelfs met het verdriet dat in mij huist, wat een verlangen om lief hebben en wat een roes bij het zien van een zonsondergang op het einde van de dag. Het licht en het water en het amberkleurige staan me nog voor de geest, en de lippen nog vochtig van het verlangen. Glimlachende wanhoop zonder uitweg dat me onophoudelijk maar onnodig tracht te domineren. Het essentiële is onszelf niet te verliezen en dat niet te verliezen, wat van ons, in de wereld slaapt.

tancredo infrasonic

Lisbon revisited (1926)


Niets hecht mij aan niets.
Ik wil vijftig dingen tegelijk.
Ik hunker met een drang van honger naar vlees
Naar iets, ik weet niet wat ...
Begrensderwijze door het onbegrensde ...
Ik slaap onrustig, en ik leef in het onrustig dromen
Van wie onrustig slaapt, half dromend.

Alle abstracte en noodzakelijke deuren heeft men voor mij dichtgedaan.
Gordijnen getrokken voor alle hypothesen die ik van de straat zou kunnen zien.
In de gevonden steeg bestaat het nummer niet dat mij gegeven was.

Ik ontwaakte voor hetzelfde leven waarvoor ik was ingeslapen.
Zelfs mijn gedroomde legers werden overwonnen.
Zelfs mijn dromen voelden onwaar in het dromen.
Zelfs het slechts verlangde leven staat me tegen - zelfs dat leven ...

Ik begrijp op onsamenhangende momenten;
Ik schrijf in tussenpozen van vermoeidheid;
En een weerzin van mijn eigen weerzin werpt me op het strand.

Ik weet niet welk lot of welke toekomst mijn stuurloze wanhoop past;
Noch welke eilanden van het onmogelijke Zuiden wachten op mijn schipbreuk;
Of welke palmbossen van literatuur mij althans één vers zullen geven.

Nee, dat weet ik niet, ik weet ook niet iets anders, ik weet niets ...
En, in het diepst van mijn geest, waar ik droom wat ik gedroomd heb,
In de verste velden van mijn ziel, waar ik nodeloos herdenk
(En het verleden is een natuurlijke mist van valse tranen),
Op de wegen en de paden van de verre wouden
Waar ik mijn bestaan veronderstelde,
Vluchten ontredderd, laatste resten
Van de allerlaatste illusie,
Mijn gedroomde legers, verslagen zonder geweest te zijn,
Mijn nog onbestaande cohorten, verpletterd in God.

Weer zie ik u terug,
Stad van mijn kinderjaren zo angstig verloren ...
Trieste en blijde stad, weer droom ik hier ...

Ik? Maar ben ik dezelfde die hier heeft geleefd, en hier is teruggekeerd,
En weer is teruggekeerd, en nog een keer?
En weer een keer is teruggekeerd?
Of zijn wij allemaal het Ik dat ik hier was of wij hier waren,
Krans van kraal-levens geregen aan een snoer-herinnering,
Krans van dromen over mij van iemand buiten mij?

Weer zie ik u terug,
Met het hart verder weg, met mijn ziel minder mijn.

Weer zie ik u terug - Lissabon en Taag en al -,
Zinloze voorbijganger aan u en mij,
Vreemdeling hier als overal,
Toevallig in het leven zoals in de ziel,
Een spook dat dwaalt door zalen van herinnering,
Op het gerucht van muizen en planken die kraken
In het vervloekte kasteel van moeten leven ...

Weer zie ik u terug,
Schim die tussen schimmen dwaalt, en éven
Oplicht in een onvertrouwd, doods schijnsel,
En de nacht in gaat zoals het kielzog van een schip verdwijnt
In 't water dat men hier niet meer hoort ...

Weer zie ik u terug,
Maar mij, mijzelf, zie ik niet terug!

Gebroken is de toverspiel waarin ik mij zag zoals ik was,
En in elke noodlotscherf zie ik nu slechts een stuk van mij -
Een stuk van u, een stuk van mij! ...

Álvaro de Campos

dinsdag 16 december 2008

Autonomie van de Mens

De filosoof, Ljubov Sergejevna Popova, 1925

Het antropologisch inzicht dat de mens een inwendigheid, een innerlijkheid heeft zodat de mens nooit louter met zijn lichamelijke of uiterlijke verschijning gelijkgesteld kan worden, wordt door het Platonisch dualisme van lichaam en ziel enigszins vertekend. Daartegen keren zich de Europese filosofen van de 19de en de 20ste eeuw, waartoe ook Ortega y Gasset behoort.

"Op elk ogenblik van mijn leven openen zich verschillende mogelijkheden voor mij: ik kan dit doen of dat. Als ik dit doe, zal ik in het volgende ogenblik A zijn; als ik dàt doe, zal ik B zijn. Op dit moment kan de lezer ophouden mij te lezen. En hoe gering het belang ook zij van dit essay, al naar hij het een of het ander doet, zal de lezer A of zal hij B zijn, zal hij van zichzelf een A of een B gemaakt hebben. De mens is het wezen dat zichzelf maakt.[…]Maar de mens moet niet alleen zichzelf maken, het ernstigste wat hij moet doen is: bepalen wat hij zal zijn. […] Als de lezer nu besloten heeft voort te gaan met mij in het volgende ogenblik te lezen, zal dit in laatste instantie zijn omdat dit het best overeenkomt met het algemeen programma dat hij voor zijn leven heeft aanvaard, dus met de bepaalde mens die hij besloten heeft te zijn. Dit levensprogramma is het ik van iedere mens, dat hij tussen de diverse zijnsmogelijkheden, die op elk moment zich voor hem openen, heeft uitgekozen. Over die zijnsmogelijkheden dient het volgende gezegd te worden: Dat ik ze evenmin cadeau krijg, maar dat ik ze voor mezelf moet uitvinden, hetzij origineel, hetzij door opname van de andere mensen tot in het domein zelf van mijn leven. Ik vind werk- en zijnsplannen uit met het oog op de omstandigheden. Dit is het enige wat me gegeven is en wat ik aantref: de omstandigheid. Men vergeet te licht dat de mens onmogelijk is zonder verbeeldingskracht, zonder het vermogen om zich een levensvorm uit te vinden, het personage dat hij zal zijn te ‘denken’. De mens is de romancier – origineel of plagiaatplegend – van zichzelf. Uit deze mogelijkheden moet ik kiezen. Ik ben derhalve vrij. Maar men begrijpe goed, ik ben gedwongen vrij, ik ben het of ik wil of niet. De vrijheid is geen activiteit die een wezen uitoefent dat op zichzelf, en voordat het die uitoefent, reeds een vaste zijn heeft. Vrij zijn wil zeggen oorspronkelijke identiteit missen, niet ondergebracht zijn bij een bepaald zijn. Het enige wat vast en stabiel moet zijn bij het vrije wezen is in zijn fundamentele onstabiliteit Daar ligt het werkelijke ‘zijn’ van de mens: uitgestrekt over zijn verleden. De mens is wat hem overkomen is, wat hij gedaan heeft. Er hadden hem andere dingen kunnen overkomen, hij had andere dingen kunnen doen, maar het geval wil dat wat hem inderdaad overkomen is en wat hij inderdaad gedaan heeft een onverbiddelijke reeks ervaringen vormt, die hij met zich mee draagt zoals de zwerver zijn bundeltje bezit. Deze pelgrim van het zijn, deze substantiële emigrant, dat is de mens. Daarom is het zinloos grenzen te stellen aan wat de mens in staat is te zijn. In deze principiële onbeperktheid van zijn mogelijkheden, eigen aan iemand die geen natuur heeft, is er slechts één vaste, voorafgestelde en gegeven lijn, die ons kan oriënteren, is er slechts één grens: het verleden. De opgedane levenservaringen beperken de toekomst van de mens. Indien we al niet weten wat de mens zal ‘zijn’, we weten althans wat hij niet zal zijn. Men leeft met het verleden voor ogen. In één woord: de mens heeft geen natuur, maar hij heeft … geschiedenis. Of wat hetzelfde is: wat de natuur is voor de dingen, is de historie voor de mens."

Ortega y Gasset werkt het inzicht in de identiteit van de mens vooral uit op het punt van de menselijke autonomie. Als de mens een innerlijkheid heeft, dan is dat omdat hij uiteindelijk een zelfstandig wezen is. Hij is een causa sui. Hij is een zelf – een ‘autos’ – hij is zelf verantwoordelijk voor wat hij wordt. De mens heeft geen eeuwig en onveranderlijk wezen zoals bijvoorbeeld een steen of een tafel. De mens maakt zichzelf tot mens; daartoe is hij in en door zijn hele bestaan, dus ook in zijn lichamelijkheid gericht op de hem omringende wereld: hij existeert. Concreet impliceert dit dat de mens in de geschiedenis leeft die hij zelf maakt. De wijze waarop de mens aan zijn mogelijkheden, zijn vrijheid vorm en inhoud geeft, kenmerkt zijn eigenheid, zijn identiteit. Het is dus niet in eerste instantie een of ander bovenhistorisch wezen, bijvoorbeeld een metafysische God, die de eigenheid van de mens vastlegt, maar de historische en vrije mens zelf. De mens is het bijzondere wezen dat kan zeggen: ‘Ik wil een mens zijn’. De visie op de menselijke innerlijkheid is bij Ortega y Gasset niet gereduceerd tot het louter geestelijke van het menselijke bestaan. De innerlijkheid wordt geplaatst in de context van het totale mens-zijn. Daardoor overstijgt hij het eenzijdig en dualistisch schema van ‘ziel versus lichaam’. De geschiedenis is de essentiële ruimte waar de mens zijn mogelijkheden ontdekt, ontwerpt en verwerkelijkt. Mens-zijn is men niet van meet af aan, zoals de mensheid als soort ook niet vanaf haar eerste dagen was wat ze nu, na al die eeuwen zoeken en tasten, geworden is, een zoeken en een tasten dat steeds voortduurt.

Bert De Prins

De woorden en de dingen

Las Meninas, schilderij van Diego Velázquez, 1656, Madrid

In zijn boek De woorden en de dingen (1966) probeert de Franse filosoof Michel Foucault het 'denksysteem', d.w.z. de basale overtuigingen die de kennis en de wetenschap van een tijdperk organiseren en structureren, van de nieuwe tijd te reconstrueren. Het gaat daarbij vooral om een afgrenzing van de 17de en 18de eeuw (in het Franse spraakgebruik het Classicisme) van de Renaissance en het in de 19de eeuw beginnende modernisme. Als inleiding karakteriseert Foucault het denken van het Classicisme exemplarisch aan de hand van een analyse van het beroemde schilderij van Velázquez. Representatie, aldus Foucault, is een beslissende basisidee van deze tijd. Voorstellingen representeren dingen, ordenen ze binnen een omvattend 'tableau' van tekens en kunnen zich, conform de subjectiviteit van de nieuwe tijd, ook zelfs als zodanig representeren, zoals de schilder zichzelf tijdens het schilderen laat zien. Anders dan in het modernisme kent de op zichzelf betrokken subjectiviteit echter nog grenzen. Dat wat belangrijk is in het spel van de respresentatie van het hof, namelijk het Spaanse koningspaar wordt zelf niet lijfelijk gerepresenteerd, maar verschijnt slechts schimmig in de spiegel die zich achter op de muur van de geschilderde ruimte bevindt.

zaterdag 13 december 2008

Vreugde


Is er niet altijd iets verschrikkelijks in elk leven? Er is toch in de grond van elk leven, iets vreselijk zwaars, hard en bitter. Een bezinksel, loodzwaar, een vlek. Een bezinksel van verdriet, een loodzware triestheid, een vlek melancholie. Buiten heiligen en straathonden zijn we allen min of meer besmet met de ziekte van verdriet. Min of meer. Zelfs in het feestvieren kan men het zien. Vreugde is de meest zeldzame materie van deze wereld. Het heeft niets te maken met de euforie, het optimisme of het enthousiasme. Vreugde is geen gevoel. Al onze gevoelens zijn verdacht. Vreugde komt niet van binnenin, maar duikt op van buitenaf, een kleinigheid, rondtollend, luchtig, vluchtig. Men geeft de vreugde veel minder krediet dan het verdriet dat zijn antecedenten, zijn gewicht, zijn diepgang doet gelden. De vreugde heeft geen enkel antecedent, geen gewicht, geen diepgang. Zij is volledig in het beginnen, in het opstijgen en de vibraties als van een zwaluw. Het is het kostbaarste en het armzaligste van de wereld. Enkel kinderen zien het. Ik, ik tracht het te pakken te krijgen in de vlucht, zoals ik als kind destijds op een kermismolen de ‘flosj’ trachtte te pakken krijgen, en geef het onmiddellijk weer weg, er is toch niets anders mee aan te vangen … En zij, zij glimlacht ook, nochtans heeft zij ook te maken met dat verschrikkelijke iets, als ieder van ons, in haar leven, met die verschrikkelijke zware schaduw, die harde, bittere schaduw. Zij maakt er plaats voor als voor de rest.

tancredo infrasonic