zondag 28 december 2008

Het sprookje wetenschap


Vele filosoferende natuurwetenschappers schakelen het machtsweten van de natuurwetenschap gelijk met waar weten, met de waarheid. Maar macht en waarheid zijn relaties die elkaar uiteindelijk uitsluiten. De termen waarin Francis Bacon zijn nieuwe empirische onderzoeksmethode bepleitte hadden niet alleen een hartstochtelijk maar vaak ook een uiterst boosaardig karakter. Volgens zijn opvattingen moest “de natuur worden opgejaagd in haar zwerftochten”, “tot dienstbaarheid worden geknecht” en zelfs “tot slavin gemaakt”. Ze moest “gevangen worden gezet”, en het doel van de wetenschapper was om “haar geheimen door middel van marteling aan de natuur te ontrukken”. Veel van deze gewelddadige beelden schijnen te zijn geïnspireerd door de heksenprocessen, die in de tijd van Bacon veelvuldig werden gehouden. Als procureur-generaal van koning Jacobus I was Bacon uiteraard nauw bij al die vervolgingen betrokken. Omdat de natuur algemeen als vrouwelijk werd beschouwd, is het niet verwonderlijk dat hij die beeldspraak van de gerechtszalen naar zijn wetenschappelijke geschriften overbracht. Het beeld dat hij schetst – de natuur als een vrouw die met mechanische middelen moet worden gemarteld om haar geheimen prijs te geven – wijst inderdaad sterk in de richting van het in de 17de eeuw zeer algemeen voorkomende martelen van vrouwen in de heksenprocessen. (Cfr. Carolyn Merchant, The Death of Nature).


Waarheid laat de eigen ‘wet’, het eigen recht van het tegengestelde tot gelding en tot erkenning komen. Machtrelaties leggen het tegengestelde slechts de eigen wil op en de wet van de heer. Het machtsweten van de mathematisch-experimentele natuurwetenschap maakt reeds vanuit de kennisbedoeling en vanuit de vorm van haar taal abstractie van alle vragen der waarheid, die een ‘goed leven’ betreffen. Het staat onverschillig tegenover de levensinteressen van de mensen en van de natuur. Deze abstractie van de eigenlijk belangrijke thema’s der mensen, die reeds in de logica van deze wetenschap is voorbereid, werd ongelukkig genoeg ook institutioneel ‘verzekerd’. Bij de stichting van de instituten in de 17de eeuw moest de nieuwe wetenschap zich verplichten zich niet te mengen in vragen der theologie, der metafysica, der moraal of der politiek.

Zo werd door de kennistheoretische en sociale constructie van deze wetenschap vastgelegd dat ze slechts abstract machtsweten voortbrengt dat manipuleerbaarheid en klaarmaking bedoelt en niet waarheid. Door dit weten wordt uitsluitend de berekenbare manipuleerbare ruimte vergroot en niet het weten over het ‘goede leven’. Daarom zij ook raketten het veruit meer waarschijnlijke en logische product van deze wetenschap dan bijvoorbeeld communicatiewetten ter vergroting van de vredesbekwaamheid van de mensen. Dat is ook niet haar ‘object’, zal misschien worden opgeworpen. Dat is inderdaad niet haar object. Telegeleide instrumenten met kosmische vernietigingskracht zijn daarentegen ‘ideale’ objecten van het natuurwetenschappelijk onderzoek. Kort na de eerste wereldoorlog schrijft de filosoof en mathematicus Bertrand Russell:

“De wetenschap werd tot op heden voor drie verschillende doeleinden toegepast: om de totale productie van consumptiegoederen te verhogen; om de vernietigende werking van de oorlog te vermeerderen en om genoegens die een artistieke of hygiënische waarde hadden, door triviale te vervangen.”
(Bertrand Russell, The culture of industrialisation and its future.)

Vanuit het heden gezien is voor alle drie door Russell genoemde’toepassingsdoeleinden’ van de wetenschap de grote stoot pas met en na de Tweede Wereldoorlog gekomen. Vooral de verstrengeling van wetenschap en krijgswezen en het op wetenschappelijk fundament berustend vernietigingspotentieel van de ‘wapens’ zijn sedertdien toegenomen. Een raket die ‘onverbiddelijk’, dus zonder in de doorvlogen ruimte geïrriteerd te worden, precies stuurbaar is naar een op voorhand berekend doel en daar kosmische krachten vrijmaakt, zulk een machtig instrument hoort helemaal boven op de lijst van die producten die met de logica van de natuurwetenschap als gerealiseerd, geproduceerd resultaat ideaaltypisch overeenstemmen. Niet toevallig koos Carl Friedrich von Weizsäcker een telegeleide ruimteraket als voorbeeld voor de bewonderenswaardige prestatie van de natuurwetenschap:

“Wanneer men over bijna 400 miljoen kilometer (de duizendvoudige afstand tot de maan) een instrument op Mars zachtjes kan doen landen, zijn bewegingen over deze afstand kan sturen en de opgenomen foto’s kan ontvangen dan is dat een indrukwekkend bewijs van de macht van de natuurwetenschap die op haar waarheid berust.”
(Carl Friedrich von Weizsäcker, Der Garten des Menschlichen)

Ware kennis over de natuur zal deze wetenschap van de natuur reeds wegens haar fundamenteel vals natuurbegrip nooit verwerven. Ze beschouwt de natuur als louter manipulatieobject, als grondstof, die in willekeurige fragmenten kan worden uiteengeslagen, om ze dan in een totaal beheersbare, dode machinewereld te transformeren. Maar de natuur is niet deze steengroeve, dat wisten voorwetenschappelijke culturen zeer precies. Maar de ‘superioriteit’ van onze cultuur berust wezenlijk op onze betere dodings- en onderdrukkingsinstrumenten:

“Een faire concurrentie tussen het gehele westerse denken en buiten-Europese mythen en kosmologieën is er nooit geweest. Deze ideeëngroepen en de ermee verbonden praktijken (geneeskunde, bijvoorbeeld) verdwenen niet omdat de Europese wetenschap beter was, maar omdat de Europese soldaten betere veroveraars waren. Men heeft niet onderzocht, men heeft niet vergeleken. Men heeft gekoloniseerd en de ideeën van de gekolonizeerde naties onderdrukt.”

(Paul Feyerabend, Das Märchen Wissenschaft)

Geen opmerkingen: