zaterdag 27 december 2008

Als een vogel in een luchtpomp

Het experiment met de vogel in de luchtpomp,
schilderij van Joseph Wright of Derby, 1768.

Natuurfilosofie en natuurkunde werden in Engeland niet alleen in de grote academische centra bedreven, maar ook op kleinere academies zoals de ‘Lunar Society’ waarin zich aanhangers van het deïsme en progressieve leden van de evangelische gemeenten aaneensloten die niet tot de staatskerk behoorden. Hier werd in private studiekringen waarvan Joseph Wright lid was, bediscussieerd en geëxperimenteerd; uit deze context is het onderwerp van het schilderij afkomstig. In overeenstemming met het verlichtingsdenken verbindt Wright natuurkunde, antropologie en psychologie met elkaar. Hij beeldt verschillende leeftijdsstadia uit en de verschillende emotionele reacties op het experiment, waarbij in een glazen buis een vacuüm wordt gemaakt waardoor de vogel tijdelijk geen adem meer kan halen en niet meer kan vliegen. In de manier waarop hij het licht gebruikt, refereert de schilder waarschijnlijk aan de geboorte van Christus en ensceneert op deze manier een spanningsveld tussen religie en moderne wetenschap.
Het type van onze huidige wetenschap van de natuur, de mathematisch-experimentele natuurwetenschap, heeft zich historisch ontwikkeld uit twee zeer verschillende takken van menselijke activiteiten: uit een filosofisch-ideële en uit een ervaringsbetrokken-zintuiglijke tak.De filosofisch-ideële tak is de historisch oudere, en hij bepaalt tot op heden de abstracte, niet-zintuiglijke kant van deze wetenschap.Op grondslag van filosofisch-theologische oorsprongen ontwikkelde zich de natuurwetenschap van de moderne tijd als het zoeken naar het verborgen proces van de natuur. Het is een zoeken naar principes, naar esthetische eenvoudige, harmonische structuren achter de verschijningen: een zoeken naar het ‘bouwplan van god’. Nog in onze dagen formuleert een bekende fysicus:

“De belangrijkste geloofstelling van de natuurwetenschap zegt dat de fysicalistische wereld volgens een logische en allesomvattend plan werd geschapen. Derhalve verwachten wij dat al onze waarnemingen, hoe samenhangsloos ze ons ook maar kunnen verschijnen, volgens dit schema moeten samenhangen.”
(Kurt Mendelssohn: Die Suche nach dem absoluten Nullpunkt)

Het goddelijk plan, waarnaar in de natuur werd gezocht kon slechts een goddelijke vorm hebben. De minst van al door aardse bijmengingen verontreinigde ‘geestelijke’ vormen waren geometrische figuren en de wereld van de getallen. De vorm van het verborgen goddelijk plan in de natuur kon dus slechts mathematisch zijn, wat reeds Galileo Galilei, de ‘vader’ van de moderne natuurwetenschap, in 1632 nadrukkelijk beklemtoonde:

"het boek van de natuur ‘is in mathematische taal geschreven, en de letters zijn driehoeken, cirkels en andere geometrische figuren, en zonder deze hulpmiddelen is het mensenonmogelijk ook maar een enkel woord ervan te begrijpen."

Er werd dus gezocht naar de eenvoudige mathematisch beschrijfbare wetmatigheden. ‘Gevonden’ werden deze mathematische regelmatigheden evenwel niet op de aarde, maar in de hemel, in de loop van de planeten. Het samenspel van krachten, massa’s en zich continu herhalende bewegingen der planeten bleek goed beschrijfbaar door middel van eenvoudige mathematische wetten. Op deze wijze werd de ‘belangrijkste geloofsstelling van de natuurwetenschap’ indrukwekkend bekrachtigd. De kosmologie verkreeg voor de nieuwe wetenschap van de natuur een duidelijk exemplarisch karakter, een paradigmatische betekenis.De aardse gebeurtenissen in de natuur evenwel waren weinig geschikt tot het ‘vinden’ van eenvoudige mathematische principes. Ze waren veel te complex in hun wederzijdse beïnvloeding, veel te ‘verontreinigd’ en gestoord door allerlei toevalligheden en oneffenheden. Om ook op de aarde ‘hemelse’ wetmatigheden te ontdekken moesten ze door experimentele schikking pas worden gemaakt. Daarvoor moesten alle storende invloeden worden geëlimineerd, om alleen het ‘zuivere geval’ van de gezochte wetmatige samenhang voor ogen te hebben. Om bijvoorbeeld de valwet te ‘vinden’ moeten alle natuurlijke voorwaarden zoals luchtweerstand, wind of invloed van lichamelijke vormen als storende invloeden worden geweerd. De experimentele natuurwetenschapper ontbindt (analyseert) de aangetroffen veelvuldigheid der samenhangen in de natuur en voegt ze weer op zulke manier te samen (synthetiseert ze) dat ze gehoorzamen aan het gezochte eenvoudige mathematische principe. De analytisch-synthetische natuurwetenschap brengt door de experimentele situatie een samenhang der natuur voort, die via de alleen toegelaten grootheden van buiten uit door de experimentator wordt gestuurd. Deze machtgevende greep van de mathematisch-experimentele natuurwetenschap op de natuur, die door de experimentele schikking gebeurtenissen op zulke wijze isoleert dat ze van buiten uit stuurbaar in gewenste banen aflopen, slaagt alleen door de radicale uitschakeling van ‘storende factoren’.
Deze insnoering van de realiteit tot op enkele mathematisch reconstrueerbare principes wordt door Lewis Mumford zo becommentarieerd:

“Galilei’s ‘werkelijke misdaad bestond in het feit dat hij de totaliteit van de menselijke ervaringen – niet alleen de geaccumuleerde dogma’s en doctrines van de kerk – ruilde voor dit onbeduidend deeltje dat in een beperkte levensspanne geobserveerd en in begrippen van massa en beweging kan worden geïnterpreteerd…”
(Lewis Mumford, The Myth of the Machine.)

Natuurwetenschappelijke realiteit, de natuur van de natuurwetenschap, is dus een volgens principes geconstrueerde, gereduceerde realiteit. Deze klaarmaking van de natuur in het kleine door de mathematisch-experimentele constructie wordt tot klaarmaking van de natuurstof in het grote, zodra op basis van talloze wetenschappelijke experimenten een wetenschappelijke technologie op grote schaal ontwikkeld wordt. Zoals in het natuurwetenschappelijk experiment het beheersingsmotief dat alle weerbarstige ‘eigenzinnigheid’ effent en uitschakelt, de leiding van de kennis heeft, zo is ook de hierop steunende technologie een zuivere beheersings- en uitbuitingstechnologie, een oorlogstechniek tegen de natuur. In die technologie wordt geen poging ondernomen om bij de mogelijke ‘vrijwillige medewerking’ van de natuur aan te knopen, en een ‘eigen recht’ van de natuur aan gene zijde van de doelstellingen van de mensen is alleen reeds categoriaal voor dit wetenschaps- en technologietype geen thema. Ernst Bloch vat het beheersings- en uitbuitingskarakter van de moderne technologieën in het volgende beeld samen:

“onze huidige techniek staat in de natuur zoals een bezettingsleger in vijandig gebied, en van het binnenland weet het niets…”
(Ernst Bloch, Das Prinzip Hoffnung)

Schreef niet Lewis Mumford dat de megatechnics berusten op verkeerde veronderstellingen, zodat niet alleen Karl Marx zich vergiste door de materiële basis en de omwentelende productie de centrale plaats te geven in het verhaal van de menselijke ontwikkeling en de vooruitgestelde emancipatie van de creativiteit, maar ook Teilhard de Chardin er glad naast zat? Immers de Chardin las, volgens Mumford, in de gescheidenis van de mens het enge technologische rationalisme van de laatste 200 jaar en projecteerde het in de vooruitstelling van een ultieme toestand waarin alle menselijke bekwaamheden een zalig einde zouden bereiken. Dit ‘punt omega’ zou niets heel laten van ’s mensens zelfstandige en oorspronkelijke natuur. In ‘omega’ is slechts plaats voor de synthese der synthesen, voor de ultiem georganiseerde intelligentie die een en onverdeeld zal zijn als een universele en almachtige geestelijke Leviathan, loveless and lifeless. Lewis Mumford zegt:

“My purpose in this book is to question both the assumptions and the predicitions upon which our commitment to the present forms of technical and scientific progress, treated as if ends in themselves, has been based. I shall bring forward evidence that casts doubts upon the current theories of man’s basic nature which overrate the part that tools once played – and machines now play – in human development. I shall suggest that not only was Karl Marx in error in giving the material instruments of production the central place and directive function in human development, but that even the seemingly benign interpretation of Teilhard de Chardin reads back into the whole story of man the narrow technological rationalism of our own age, and projects into the future a final state in which all the possibilities of human development would come to an end. At that ‘omega-point’ nothing would be left of man’s autonomous original nature, except organized intelligence: a universal and omnipotent layer of abstract mind, loveless and lifeless.”
(Lewis Mumford, The myth of the machine)

Mumford was een te uitgesproken criticaster van het technologisch rationalisme en zag te goed het verre spoor van de vernietiging dat met de ‘megatechniek’ samengaat, om op zijn beurt niet het goed onderhouden bedrog te zien. Volgens hem bestond het erin te doen geloven dat de mens naast Homo Sapiens ook Homo Faber was, en dus in elk geval steeds de verredelijkte vereniging van de Sapiens en de Faber: de mens van het weten en van het maken. Dat is precies de leugen, aangezien er niets uitzonderlijks is aan de combinatie van weten en maken in het geheel van de dierenwereld. Niet alleen de menselijke soort verenigt het weten en het maken. Heeft de menselijke soort niet lang voordat zij de kracht en de machten ontwikkelde om de natuurlijke omgeving te transformeren, kleinschalige sociale omgevingen ontwikkeld waarin de symbolisering van de menselijke existentie centraal stond? En resulteerde die symbolisering niet op de eerste plaats uit de spel-relatie met de natuurlijke omgeving om uit te monden in cultische gedragingen zoals mimesis, wedstrijden, dodenriten, dansen, socio- en psychodrama’s, enz.? Niet alleen en hoofdzakelijk de Sapiens gekoppeld aan de Faber, maar zeker ook de Homo Ludens!

Geen opmerkingen: