Het is ‘s ochtends heel vroeg dat me de beste gedachten komen bezoeken en de diepste wanhoop.
Het is niet van de dood dat men angst heeft in de nachtelijke stilte, maar van het zijn, van het onophoudelijk zijn, waarin men gewikkeld is. Temidden van deze zuivere stilte, in het ophouden van de alledaagse bezigheden, wanneer alles slaapt, wat dan opduikt in de plaats van het niets, is een bijna onhoorbaar gekabbel, een materialiteit van de omgeving.
De tragiek van het zijn, zijn die momenten waarop ik het bestaan als in een greep tracht te houden, die momenten van vermoeidheid en ontgoocheling, het is als metafysisch mokken, omdat ik me er definitief in vastgestrikt voel, dan voel ik en geef er me rekenschap van dat mijn ik altijd met één voet in mijn eigen bestaan vastzit. Buiten t.a.v. alles ben ik binnen t.a.v. mijzelf, gebonden aan mijzelf. Het bestaan dat ik heb opgenomen, waar ik voor altijd aan gebonden ben. Het is deze onmogelijkheid van mijn ik niet zich te zijn dat de tragische grens toont van mijn ik, het feit dat ik vastzit aan mijn zijn. De oorspronkelijke slaafsheid ligt niet in de andere die slaafsheid oplegt maar in het zijn, de eerste meester is het zelf-zijn die het ik onophoudelijk beheerst en ontdubbelt en de oorspronkelijke band waarin het bewustzijn zich gebonden vindt is dat van de identiteit. Dieper en bepalender nog dan het verlangen zich te zijn, van zich te vinden, zich te zuiveren van de vreemde resten is er de droom van onthecht te zijn van het zich, te ontsnappen aan de fataliteit van de terugkeer op zichzelf.
Het is maar in het aangezicht van de ander, die me bezit door me te bekijken zoals ik me nooit zal kunnen bekijken dat ik project ben van de recuperatie van mijn zijn. Aan de basis van het zelfbewustzijn ligt niet de reflectie, maar de verhouding tot een ander.
Het leven is een roman waarin alles een gevecht is, dat is de harde les die Hegel geeft. Alles is gevecht, zelfs de zachtste en zoetste momenten, zelfs de meest idyllische strelingen die de vrede lijken te vieren, zelfs de liefkozende melodie van de doorzichtigheid van de zielen of de fusie van de lichamen in symbiose. Hoe teder of fervent ze ook mogen zijn, elke streling wordt bezield door het verlangen de ander ongevaarlijk te maken, te ontwapenen, te transformeren tot object. Om dit op te lossen moet men leren het gelaat van de ander anders te bekijken, niet meer het gelaat te identificeren met wat het kijken er kan aan onttrekken.
tancredo infrasonic
Geen opmerkingen:
Een reactie posten