donderdag 26 februari 2009

Adam's fantasie


“Adam’s sleep resulted in Eve; Eve is man’s sleep.
The Apollonic fantasy of reproduction and female inferiority recurs faithfully in the Western scientific tradition. We call it ‘Apollonic’ because, unlike ‘Adamic’, with its overtones of the natural Urmensch, mystical man, and androgynous man, ‘Apollonic’ evokes the purified objectivity and the scientific clarity of masculine consciousness. The Apollonic view of the feminine appears to be inherent in the same structure of consciousness as the methods by which the fantasy is supposedly proven.”
[James Hillman, On Psychological Feminity]

Volgens de fantasie waar Hillman op doelt bestaat het wezenskenmerk van de vrouw in het feit dat zij geen man is. Vrouwelijkheid: de privatio masculinitatis. Carl Gustav Jung die zich uitvoerig verdiept heeft in de Augustiniaanse omschrijving van het kwaad als de privatio boni, de loutere afwezigheid van het goed, mocht er graag op wijzen dat je logisch gesproken voor hetzelfde geld het goede zou kunnen omschrijven als de privatio mali, de loutere afwezigheid van het kwaad. Evenzo, zou er, zeg ik, logisch niets tegen zijn om dan mannelijkheid maar te omschrijven als de privatio femininitatis. Logisch is daar allemaal niets tegen, maar psychologisch is zowel wat Jung zei als wat ik zeg volstrekt ondenkbaar zolang de fantasie waar Hillman het over heeft als zodanig onzichtbaar blijft.

Fantasie: wie wil begrijpen wat Hillman hiermee bedoelt doet er goed aan terug te denken aan de haas en de eend. Dat wil zeggen: wij weten wel dat wij nu eens de haas en dan weer de eend zien, maar de innerlijke perspectieven die beide successievelijk zichtbaar maken komen tot stand zonder dat wij daar iets van weten. Evenmin zijn we ons er in ons gewonde doen van bewust dat wij altijd, en in elke context, een perspectief hanteren: die bewustheid ontstaat pas (dan wel: wordt prompt afgehouden) bij confrontatie met een tweede, tegengesteld of incommensurabel perspectief. Bij de ‘Apollonic fantasy of reproduction and female inferiority’ hoort een Apollonisch perspectief waarvan Hillman verder opmerkt dat “(it) has never known what to do with the dark, material and passionate part of itself, except to cast it off and call it Eve”. Blijft over het (ver)licht(e intellect), de zuivere geest, kortom de man, en een onder het Apollinische afval van duizenden jaren verborgen, slapende vrouw. Weliswaar gaat de fantasie over ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ en niet over mannen en vrouwen, maar zolang diezelfde fantasie als zodanig onzichtbaar blijft wordt zij geconcretiseerd tot ‘de’ werkelijkheid van letterlijke mannen en letterlijke vrouwen. Zoals Jung al zei: “Alles waarvan wij ons niet bewust zijn bevindt zich in geprojecteerde toestand.”

In de afgelopen honderd jaar is het afval zo zwaar op Eva gaan drukken dat zij er wakker van werd en zich na enige tijd en ondanks alles niet meer aan het gevoel kon onttrekken dat er toch ergens iets niet klopte. Zij ging zich roeren en merkte daarbij dat het afval dat ook deed. Zo kwam ze erachter dat het afval niet van haar was. Zover is Eva nu, maar het moeilijkste moet nog komen.

Doorziet Eva de fantasie dan kan er van alles gebeuren. Ze kan bijvoorbeeld gaan begrijpen dat er van de fantasie die haar duizenden jaren te pakken heeft gehad talloze varianten bestaan; dat het rationalistische onvermogen om te onderscheiden tussen incommensurabiliteit en inconsistentie (ofwel de steeds terugkerende poging om het eerste tot het tweede te reduceren), waarvan Feyerabend in Against Method talrijke voorbeelden geeft, in wezen niet verschilt van het onvermogen van de westerse cultuur om in vrouwelijkheid iets anders te zien dan een verachtelijk gebrek aan mannelijkheid. Tenslotte zal zij inzien dat alleen halve mensen van hun andere helft afval maken en daarom zal zij eerst zichzelf gaan helen.

Geen opmerkingen: