woensdag 25 februari 2009

Freudiaans bewustzijn


SOCRATES: Ogen open dan, en goed rondkijken dat geen van de oningewijden ons beluistert! En oningewijden zijn zij die menen dat niets bestaat of zij moeten het klemvast met hun handen kunnen grijpen. Maar werkingen, wordingen, alles wat onzichtbaar is, dàt nemen ze niet aan als deelhebbend aan de werkelijkheid.
THEAETETUS: Ja, Socrates, nu noemt ge daar ook een stug en terugstotend slag van mensen!
SOCRATES: Dat zijn ze inderdaad, (...) zo ongecultiveerd als het maar kan.
[Plato, Theaetetus, vert. X. de Win]

U heeft er last van, en ik heb er last van; de warme bakker, de kille dominee, de koele politicus en de geëmancipeerde vrouw, la pauvre, hebben er last van evenals de wakkere agent, de even wakkere terrorist, de supersnelle journalist en de bedeesde huisvrouw die misschien wel in een praatgroep wou.

Het bewustzijn van professor Sigmund Freud te Wenen past bij het freudiaans bewustzijn maar valt daar niet mee samen: het freudiaans bewustzijn bestond al voordat Freud bestond maar werd door hem in specifieke opzichten bevestigd en geïntensiveerd, hetgeen verklaart, zij het slechts ten delen, waarom wij nog steeds met de gebakken peren zitten. Dat freudiaans bewustzijn noem ik concretistisch en ik beschouw concretisme als een kwaad dat echt bestaat en soms noodzakelijk is.

“– Now you testified that God created the world six thousand years ago and I was wondering if you’d care to be a little more specific on that point. On what day of the week did he do that, for instance, would you tell us that?
– On a Monday, sir.
– On a Monday. Any particular time?
– Nine A.M., sir.
– Nine A.M. – Your Honor, members of the jury, the defense does not mind confessing to a little problem here which perharps this, uh, exteremely well-informed witness may be able to clarify for us. The problem is that we don’t see how even God could know that it was nine A.M. on Monday if he had yet to create time and give it names. I mean it’s not a matter of our doubting the Gentleman’s omnipotence or omniscience or anything of that sort, it’s just that it does seem hard to imagine that even God could know what time it was in a chaos which lacked a temporal dimension, if we may so put it.” [Gelach]
[een dialoog van deze strekking komt voor in de film Inherit The Wind]

Concretisme. Het is zinloos, zei Goethe, om te vragen naar de relatie tussen God en de wereld: das Dasein ist Gott. Versta dit concretistisch en je kunt het afdoen als spinozisme, als een metafysische uitspraak of (wat voor velen hetzelfde is) als onzin. Echter: het verschil tussen ‘erin geloven’ en ‘er niet in geloven’ heeft niets te maken met ‘eraan geloven’ en om dat laatste gaat het, of u mij gelooft of niet. Het freudiaans bewustzijn gelooft niet in God maar wel in de Wetenschap: er is een niet-concretistisch bewustzijn nodig voor de geboorte van het inzicht dat God derhalve niet dood is maar slechts een andere naam gekregen heeft. Het freudiaans bewustzijn gelooft dat de alchemisten probeerden lagere metaalsoorten o mte zetten in goud en dat de alchemie een primitieve voorloper van de moderne scheikunde was. Dat de alchemisten er zelf op wezen dat ‘aurum nostrum non est aurum vulgum’ (ons goud is niet het gewone goud) maakte en maakt geen indruk op een concretistisch bewustzijn volgens hetwelk goud = goud en daarmee basta. Het freudiaans bewustzijn is positivistisch, materialistisch, causalistisch en concretistisch maar ik noem het freudiaans omdat het Freud was die de positivistische, materialistische, causalistische en concretistische blik ook nog eens naar binnen wendde en zo ‘het onbewuste’ ontdekte als de vergaarbak van verdrongen, daarbeneden zorgvuldig door een ‘censor’ bewaakte ‘inhouden’; die in elke vaas, boot of woning de uterus zag en in elke gordijnroede, vulpen of injectiespuit de penis; die de symbolentaal van de droom concretistisch verstond als een te decoderen geheimtaal en de zin van de droom als de verdrongen maar hoe dan ook seksuele waarheid van een vergeten jeugd: de tirannie van het ‘omdat’ ten koste van het ‘opdat’, van het verleden ten koste van de toekomst, van het antwoord ten koste van de vraag.

Men kan een freudiaans bewustzijn hebben en zich tegen de leer van Freud verzetten, zoals men een socialist kan zijn met bezwaren tegen de SPa. Het verwijt aan Freud is dan dat hij niet freudiaans genoeg was; aan de SPa, dat die partij niet socialistisch genoeg is. Zulke freudiaanse anti-freudianen klagen over de afwezigheid van enig weerleggingsrisico in de theorieën van Freud: wie zal ooit kunnen bewijzen dat een vaas geen symbool is van de uterus, dat ‘het onbewuste’ niet bestaat? Een uitstekende opmerking, maar helaas een die het freudiaans bewustzijn versterkt. In de jaren 1940 zongen de Andrew Sisters samen met Bing Crosby, God have his soul, een lied met het refrein: ‘Accen-tuate the positive, Elim-inate the negative, Latch on – to the affirmative, Don’t mess with Mister In-Between’, een zeer freudiaans refrein. Want het is dat niet willen messen met Mister In-Between dat een symbool doet verstarren tot een teken dat het ene ‘ding’ (de uterus) voorstelt door het andere ‘ding’ (de vaas) en dat zowel het teken als de ‘dingen’ voor eeuwig vastpint op hun plaats. Men kan dan niet meer, nooit meer dromen van een vaas als een vaas of van een vaas die naar iets anders dan de uterus verwijst. De vaas en de uterus zijn dan voor eeuwig met elkaar getrouwd binnen de theorie van S. Freud die echter nooit bij machte bleek het stadhuisbriefje te tonen en ook geen raad wist met in omloop zijnde geruchten over een scheiding.

De waarheid is natuurlijk dat ze nooit getrouwd zijn en dat we ons aan dat ontbrekende weerleggingsrisico geen buil hoeven te vallen omdat er welbeschouwd niets te weerleggen valt. ‘Het onbewuste’ is een lelijke en ongelukkige term voor alle zielsprocessen waarvan wij ons óf indirect, via herinnering en reflectie, óf helemaal nooit bewust worden en alleen mensen voor wie dat laatste geldt hebben een bewijs nodig dat zulke processen bestaan en in principe inzichtelijk zijn. Niemand kan ooit bewijzen dat dromen bestaan maar er is ook geen dromer die aan dat bewijs behoefte heeft. Niemand die ooit een droom van zichzelf heeft begrepen, verlangt nog een bewijs voor de stelling dat dromen zinvol zijn (al wil dat niet zeggen dat wij er altijd in slagen hun zin te doorgronden). Maar niet iedereen droomt freudiaanse dromen en sommigen doen dat zelfs nooit: de zin van een droom is dan ook, evenals de droom zelf, het eigendom van de dromer en het ‘bewijs’ voor de ‘juiste’ zin wordt gevormd door diens herkenning daarvan, of het wordt niet gevormd.

Tegenover ‘concretistisch’ zet ik ‘symbolisch’ (in de oorspronkelijke, niet-verstarde betekenis) en merk op: het vermogen om symbolisch te kijken, luisteren, denken en vernemen sluit het vermogen om datzelfde concretistisch te doen in, maar het omgekeerde geldt niet. Om in de alchemistische afbeelding van een copulerende vrouw en man het mysterium coniunctionis, het innerlijk huwelijk te zien dat zich voltrekt binnen de individuele mens die daardoor een heel mens wordt (waardevol als goud, en even zeldzaam), moet je eerst de copulerende vrouw en man zien. Zie je die niet (omdat je je bril niet ophebt), dan zul je ook het symbool niet zien; zie je die wel dan is daarmee niet gegarandeerd dat je ook het symbool ziet. Zie je het symbool wel dan heb je eerst de afbeelding gezien en ook begrepen dat plaatjes in de seksshop waarop hetzelfde te zien is concretistisch (bedoeld) zijn en niet symbolisch. Concretistisch is de sleutel een sleutel; freudiaans-concretistisch is de sleutel een penis; symbolistisch is de sleutel een sleutel, een penis, het begin van de oplossing, een verwijzing naar een geheim(e kamer), een uitnodiging, een bewijs van vertrouwen en nog veel meer, ad infinitum omdat het aantal mogelijke contexten oneindig is. Echter: geen enkel ding of feit valt ooit samen met een symbool. Daar ligt het, door Freud zo jammerlijk niet begrepen, verschil tussen symbool en teken.

Positivistisch: er zijn alleen maar dingetjes en feitjes. Causalistisch: alles heeft een oorzaak; ‘zin’ is oorzakelijke zin en niet-oorzakelijke zin is ‘onzin’. Materialistisch: stoffelijkheid en lijfelijkheid zijn de existentiële categorieën die het domein van het bestaande uitputten. Concretistisch: een symbool is een teken dat verwijst naar concrete feiten of entiteiten, of een symbool is niets.

Zo is dat, en zo worden dan de stoffelijke dingetjes en de lijfelijke feitjes op hun plaats gezet in de oorzakelijke keten die terugvoert, terug door het oorzakelijk verleden naar het moederlijk oerbegin, naar de eerste schakel in het doodverklaarde gebeuren dat Materie heet en waaruit nu Mater onze moeder maar eens te voorschijn moet komen want het is de allerhoogste tijd. Positivisten en causalisten en materialisten zijn altijd concretisten; omgekeerd geldt dat wie een onderscheid maakt tussen symbool en teken zich nooit meer kan bekeren tot positivisme of causalisme of materialisme omdat met al die –ismen iets (voor henzelf) fataals gebeurt zodra dat onderscheid in werking treedt. Bezie het positivisme symbolisch en ontwaar de tirannie van het concrete; beluister het causalisme zo en hoor het kind dat terug wil naar zijn moeder; neem om soortgelijke wijze het materialisme op de korrel en besef dat dit kind nooit van moeder is weggeweest en ook niet van zins is zulks immer te doen. Het concretisme tenslotte wil verhoeden dat wij –ismen op deze wijze doorzien en slaagt daarin zolang, en precies zolang, als wij dat willen.

Strikt genomen bestaat niet ‘het symbool’ maar bestaat ‘er’ een symbolische dimensie. Stel de vraag ‘waar’ die dimensie bestaat en het antwoordt luidt: ‘overal en nergens’; spits de vraag toe op de keuze ‘binnen of buiten’ en ik antwoord dat symbolen juist die kloof steeds overbruggen. De symbolische dimensie is het perspectief dat wij hanteren en de lichtval die daar het gevolg van is; symbolen bestaan niet los van de werkelijkheid maar zijn de werkelijkheid onder haar symbolisch aspect. Alles wat gebeurt laat zich symbolisch verstaan maar niets is ‘een symbool’ De symbolische dimensie ontwaren betekent stuiten op de niet-lineaire, niet-concretistische zin van de context waarbinnen de lineaire, concretistische zin van oorzaak en gevolg bestaat. Is zin slechts oorzakelijke zin dan zijn wij voorgoed aan het verleden geketend en aan de tirannie van het ‘omdat’: dan zijn wij steeds wie wij zijn omdat wij waren wie wij waren en nooit opdat wij worden wie wij kunnen zijn, en dan geldt hetzelfde voor de wereld. Is zin oorzakelijk én symbolisch dan bevinden wij ons – en dan bevindt zich de wereld – steeds tussen ‘omdat’ en ‘opdat’, tussen verleden en toekomst, tussen ‘zo is het’ en ‘zo is het ook’, tussen het verworven antwoord en de daaruit geboren vraag.

Dat wij nog steeds over Freud praten heeft minder van doen met Freuds psychologie dan met Freuds public relations. Dat wij bijna nooit over Jung praten komt doordat Jung niet aan public relations deed en wij hem bekijken met Freuds bril op de neus (zoals wij ook naar Plato kijken door de bril van Aristoteles), om vervolgens te besluiten dat wij die onzin niet hoeven te lezen. Maar het was Jung die, naar aanleiding van de vaas die de uterus voorstelt, als eerste ‘So what?’ zei en daarmee blijk gaf van ongewone scherpzinnigheid. Immers als de vaas de uterus voorstelt, ‘eigenlijk’ de uterus ‘is’, waarom zou dan de uterus op zijn (ja ja, maar ik kan het ook niet helpen) beurt ook niet iets anders kunnen zijn, enzovoort tot in het oneindige? Wat is er echter of eigenlijker aan een uterus in vergelijking met een vaas, en waarom zou iets anders dan niet nóg echter en eigenlijker dan de uterus kunnen zijn? Why stop there, why stop anywhere? Waarmee ik maar wil, en Jung maar wou, zeggen dat je er beter niet aan kunt beginnen.

Geen opmerkingen: