Het minste gevoel van geluk of verveling doet tranen vloeien bij de verliefde Werther. Werther huilt, dikwijls, zeer dikwijls en overvloedig. Is het in Werther de verliefde of de romanticus die huilt?
Misschien is het een dispositie van de verliefdheid zich te laten gaan in huilen? Door zijn overgave aan de Verbeelding bekommert hij zich niet om de censuur die vandaag de volwassenen ver houdt van tranen en waarmee de man zich op zijn viriliteit beroept (tevredenheid en vertedering van Piaf: “Mais vous pleurez, Milord!”). Door zijn tranen de vrije loop te laten gehoorzaamt hij aan zijn verliefde lichaam, dat een lichaam is dat zich baadt, in vloeibare expansie: samen huilen, samen verzinken: heerlijke tranen sluiten de lectuur van Klopstock, die Charlotte en Werther tesamen lezen, af. Waar anders haalt de verliefde het recht te huilen, dan in een omkering van waarden, waarvan het lichaam het eerste doelwit is? Hij aanvaardt de terugkeer van het kinderlijke lichaam.
Bovendien heeft het verliefde lichaam hier een bijkomend historisch lichaam. Wie schrijft er de geschiedenis van tranen? In welke samenlevingen, in welke tijden heeft men gehuild? Sinds wanneer huilen mannen (en niet de vrouwen) niet meer? Waarom werd de “gevoeligheid” op een zeker ogenblik omgevormd tot “sentimentaliteit”? De beelden van wat viriliteit is zijn veranderlijk; zowel door de Grieken als in de XVIIde eeuw werd er veel gehuild in het theater. Volgens Michelet leed Saint Louis eronder dat hij de gift van het tranen laten niet had; toen hij eindelijk tranen zachtjes voelde vloeien op zijn gelaat, “elles lui semblèrent si savoureuses et très douces, non pas seulement au coeur mais à la bouche”. (In 1199 zette een jonge monnik zich op weg naar een Cistercenzerabdij in Brabant om er de gift van het tranen laten te ontvangen). [..]
Misschien is “huilen” te grof; misschien moet men niet alle huilen herleiden tot éénzelfde betekenis; misschien zijn er in de zelfde verliefde meerdere subjecten die zich in gelijkaardige, maar toch verschillende wijzen van “huilen” uiten. Wie is het ‘ik’ dat ‘tranen in de ogen heeft’? Wie is de ander die die dag, op het punt stond ‘in tranen uit te barsten’? Wie ben ik, ik die “alle tranen van mijn lichaam” huilt? of bij het ontwaken in een “stortvloed van tranen uitbarst”? Als ik zoveel verschillende manier heb om te huilen, is het misschien dat wanneer ik huil, ik mij tot iemand richt, en dat de ontvanger van mijn tranen niet steeds dezelfde is; ik pas mijn manier van huilen aan het soort chantage die ik, door mijn tranen, wens uit te voeren rondom mij.
Door te huilen, wil ik op iemand indruk maken, druk uitoefenen (“Zie wat je mij aandoet”). Het is meestal de ander die men dwingt om openlijk zijn medelijden of zijn gevoelloosheid te tonen; maar het kan ook mezelf zijn: ik laat mezelf huilen om me te bewijzen dat mijn pijn geen illusie is: de tranen zijn tekens, geen uitdrukkingen. Doorheen mijn tranen vertel ik een verhaal, ik creëer een mythe van de pijn, en ik pas er me aan: ik kan ermee leven, omdat door te huilen ik me een empathische gesprekspartner geef die de meest “ware” boodschap ontvangt, dat van mijn lichaam en niet van mijn spreken: “Woorden wat zijn het? Eén traan zegt zoveel meer.” (Schubert, Lob der Tränen).
Misschien is het een dispositie van de verliefdheid zich te laten gaan in huilen? Door zijn overgave aan de Verbeelding bekommert hij zich niet om de censuur die vandaag de volwassenen ver houdt van tranen en waarmee de man zich op zijn viriliteit beroept (tevredenheid en vertedering van Piaf: “Mais vous pleurez, Milord!”). Door zijn tranen de vrije loop te laten gehoorzaamt hij aan zijn verliefde lichaam, dat een lichaam is dat zich baadt, in vloeibare expansie: samen huilen, samen verzinken: heerlijke tranen sluiten de lectuur van Klopstock, die Charlotte en Werther tesamen lezen, af. Waar anders haalt de verliefde het recht te huilen, dan in een omkering van waarden, waarvan het lichaam het eerste doelwit is? Hij aanvaardt de terugkeer van het kinderlijke lichaam.
Bovendien heeft het verliefde lichaam hier een bijkomend historisch lichaam. Wie schrijft er de geschiedenis van tranen? In welke samenlevingen, in welke tijden heeft men gehuild? Sinds wanneer huilen mannen (en niet de vrouwen) niet meer? Waarom werd de “gevoeligheid” op een zeker ogenblik omgevormd tot “sentimentaliteit”? De beelden van wat viriliteit is zijn veranderlijk; zowel door de Grieken als in de XVIIde eeuw werd er veel gehuild in het theater. Volgens Michelet leed Saint Louis eronder dat hij de gift van het tranen laten niet had; toen hij eindelijk tranen zachtjes voelde vloeien op zijn gelaat, “elles lui semblèrent si savoureuses et très douces, non pas seulement au coeur mais à la bouche”. (In 1199 zette een jonge monnik zich op weg naar een Cistercenzerabdij in Brabant om er de gift van het tranen laten te ontvangen). [..]
Misschien is “huilen” te grof; misschien moet men niet alle huilen herleiden tot éénzelfde betekenis; misschien zijn er in de zelfde verliefde meerdere subjecten die zich in gelijkaardige, maar toch verschillende wijzen van “huilen” uiten. Wie is het ‘ik’ dat ‘tranen in de ogen heeft’? Wie is de ander die die dag, op het punt stond ‘in tranen uit te barsten’? Wie ben ik, ik die “alle tranen van mijn lichaam” huilt? of bij het ontwaken in een “stortvloed van tranen uitbarst”? Als ik zoveel verschillende manier heb om te huilen, is het misschien dat wanneer ik huil, ik mij tot iemand richt, en dat de ontvanger van mijn tranen niet steeds dezelfde is; ik pas mijn manier van huilen aan het soort chantage die ik, door mijn tranen, wens uit te voeren rondom mij.
Door te huilen, wil ik op iemand indruk maken, druk uitoefenen (“Zie wat je mij aandoet”). Het is meestal de ander die men dwingt om openlijk zijn medelijden of zijn gevoelloosheid te tonen; maar het kan ook mezelf zijn: ik laat mezelf huilen om me te bewijzen dat mijn pijn geen illusie is: de tranen zijn tekens, geen uitdrukkingen. Doorheen mijn tranen vertel ik een verhaal, ik creëer een mythe van de pijn, en ik pas er me aan: ik kan ermee leven, omdat door te huilen ik me een empathische gesprekspartner geef die de meest “ware” boodschap ontvangt, dat van mijn lichaam en niet van mijn spreken: “Woorden wat zijn het? Eén traan zegt zoveel meer.” (Schubert, Lob der Tränen).
[Roland Barthes, Fragments d’un discours amoureux]
D'eau et de sel naissent
Dans ses yeux de femme
Diamants fugasses
La joue reçoit en don
Le chemin salé d'une larme
Ecrivant son nom
Faible lumière d'amant
Sans visage et sans corps
Amour faisant
(tancredo infrasonic)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten