De Europese beschaving wordt verondersteld gebaseerd te zijn op de rede. Maar men zou evengoed kunnen zeggen dat het een civilisatie van het sentiment is; zij heeft het type mens doen ontstaan dat ik de sentimentele mens noem: homo sentimentalis. […]
Men mag homo sentimentalis niet definiëren als iemand die gevoelens heeft (want we hebben allemaal gevoelens), maar als iemand die gevoelens tot waarden heeft verheven. Van zodra een gevoel wordt gezien als een waarde, wil iedereen voelen; en omdat we fier zijn op onze waarden, hebben we de neiging om onze gevoelens te vertonen.
De transformatie van gevoelens in waarde vond reeds plaats in Europa rond de XIIde eeuw: wanneer de troubadours hun immense passie voor hun onbereikbare geliefde, voor een nobele dame, bleek dit zo bewonderenswaardig en mooi dat allen, naar hun voorbeeld, ten prooi wilden vallen aan zo’n ontembare hartstocht.
Niemand heeft duidelijker homo sentimentalis op doordringende wijze beschreven als Cervantes. Don Quichot besluit een dame lief te hebben, een zekere Dulcinea, hoewel hij haar nauwelijks kent (dat hoeft ons hoegenaamd niet te verwonderen: wanneer het om de “wahre Liebe”, de ware liefde gaat, weten we dat de geliefde er niet zoveel toe doet). In hoofdstuk vijfentwintig van het eerste deel, trekt hij zich samen met Sancho terug in de bergen, waar hij hem de grootsheid van zijn passie wil tonen. Maar hoe iemand te tonen dat je ziel in vuur en vlam staat? Vooral aan iemand zo lomp en naïef als Sancho. Op het smalle bergpad ontkleed Don Quichot zich tot op zijn hemd, en om zijn bediende de grootsheid van zijn gevoelens te demonstreren begint hij salto’s te maken. Telkens hij zich met zijn hoofd naar beneden bevindt glijdt zijn hemd tot op zijn schouders en vangt Sancho een glimp op van zijn geslacht. Het zicht van het kleine, maagdelijk piemeltje is zo komisch triestig, zo hartverscheurend, dat Sancho ondanks zijn ruwe inborst, het niet meer kan aanzien en met Rosinante weg galoppeert.
Bij de dood van haar vader moet Agnes het programma vastleggen voor de begrafenisplechtigheid. Zij wenst dat de plechtigheid zonder toespraken verloopt, enkel met als muziek het Adagio uit de tiende symfonie van Mahler, een van de lievelings muziekstukken van haar vader. Maar die muziek is verschrikkelijk treurig en Agnes vreest dat zij gedurende de plechtigheid haar tranen niet zal kunnen beheersen. Het is voor haar ondenkbaar van publiekelijk te zitten huilen, daarom laat ze het Adagio op haar platendraaier spelen. Eenmaal, tweemaal, dan een derde maal, roept de muziek de herinnering op aan haar vader en zij huilt. Maar als het Adagio voor de achtste of de negende maal door de kamer klinkt, verstompt de kracht van de muziek en, bij de dertiende auditie is Agnès niet meer beroerd dan als men voor haar het nationale volkslied van Paraguay zou spelen. Dank zij die training is zij in staat met droge ogen doorheen de begrafenisplechtigheid te komen.
Gevoel is per definitie iets dat ons overvalt soms zelfs tegen onze wil in. Van zodra we echter gevoelens willen (van zodra we beslissen van te voelen, zoals Don Quichot besliste Dulcinea lief te hebben), is voelen geen voelen meer maar nabootsing van voelen, het exhiberen van gevoelens. Wat men doorgaans hysterie noemt. Daarom is homo sentimentalis (anders gezegd diegene die het gevoel tot waarde heeft verheven) in werkelijkheid gelijk aan homo hystericus.
Dat wil niet zeggen dat iemand die gevoelens imiteert deze niet zou voelen. De acteur die de rol speelt van de oude King Lear voelt op het toneel, voor het publiek, een authentiek verdriet van een verlaten en verraden man, maar dat verdriet verdwijnt zodra de voorstelling is afgelopen. Daarom dat homo sentimentalis, ogenblikkelijk na ons te verbazen met de grootsheid van zijn gevoelens, ons zo ontgoochelt met zijn onverklaarbare onverschilligheid.
[Milan Kundera, De onsterfelijkheid]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten