zondag 8 februari 2009

Rede en redelijkheid


Wanneer filosofie en wetenschap zich op de grote betekenis van de rede beroepen, dan zou het duidelijk moeten zijn wat wij daaronder verstaan. Om de betekenis en de draagwijdte van de rede, dit sieraad van het Griekse denken, te kunnen omschrijven hebben wij juist het instrument van de rede nodig. We moeten ons ervoor hoeden dit instrument niet a-redelijk te bespelen, zoals in de geschiedenis maar al te vaak het geval is geweest. En dat is niet de enige complicatie.

Wanneer filosofen zich gaan interesseren voor het begrip rede en dit proberen te doorgronden, is het bijna onvermijdelijk, dat zij hun resultaten hypostaseren. Wat wordt ontdekt als eigenschap of structuur van de rede, wordt geacht in de werkelijkheid te bestaan, onafhankelijk van degene die het ontdekt en vervolgens beschreven heeft, dus onafhankelijk van het taalspel, nodig voor deze beschrijving.

Ongemerkt kunnen magische elementen in een redelijk taalspel binnensluipen. De hypostasering, dit is het zelfstandig maken van een wetenschappelijk taalspel, kan trouwens ongemerkt tot een vorm van magisch denken leiden. Uit de geschiedenis van de filosofie weten we maar al te goed dat achter de schrijftafel ‘denkbeeldige ordeningen’ worden gecreëerd, die meer te maken hebben met literatuur dan met filosofie en wetenschap.

Het magisch denken verraadt zich bij wetenschapsbeoefenaars gewoonlijk niet zozeer in hun redeneringen, want ze hebben geleerd argumenten te verzinnen om hun opvattingen te verdedigen en haast iedere wetenschappelijke opvatting laat zich eindeloos verdedigen, wanneer men maar voldoende zijn best doet; een van de meest frappante voorbeelden levert wel de alsmaar voortkabbelende discussie over de aanvaardbaarheid van de evolutiegedachten in de biologie, vooral in Amerika.

Zoals de verschillende kerken op hun eigen manier in God geloven, pleegt iedere filosoof op z’n eigen manier met de rede, liefst met een hoofdletter, om te gaan. Is het dan waar dat de rede een geloof is en de filosofie een kerk waarin die rede luidruchtig wordt beleden? Ook wetenschappers zullen, eerst aarzelend in het voorportaal verblijvend, bij nader inzien in die kerk hun geloof in de redelijkheid van hun (wetenschappelijk) onderzoek willen uitspreken. Buiten de kerkdeuren echter wordt in de westerse filosofie de rede bij voorkeur aangewend en getoetst aan de werkelijkheid die buiten ons ligt. En daarmee is de grandeur en de misère van de westerse filosofie getekend. Het lijkt er immers op dat we met onze aandacht voor de buitenwereld onze innerlijke leefwereld en het filosoferen over de betekenis daarvan hebben verwaarloosd.

Die aandacht voor de buitenwereld is niet zomaar ontstaan, doch is vanuit het Griekse denken verklaarbaar. Het Griekse denken kan worden gezien als een gevecht van de rede om zich van allerlei mythische elementen en invloeden te bevrijden. De meeste antieke filosofen hadden de neiging om zich vanuit de rede met de kosmos bezig te houden, echter zonder de eigen innerlijkheid daarin te betrekken.

Is het de gêne van het redelijk denken die de innerlijkheid het zwijgen oplegt? Heeft dit te maken met de Griekse onderschatting van de betekenis van de spontaniteit, een onderschatting die nog steeds in het Westerse denken, ook ten aanzien van de intuïtie, opvalt?

Geen opmerkingen: