zaterdag 17 januari 2009

Deconstructivisme


"Niemand wordt kwaad op een wiskundige of een arts die hij helemaal niet begrijpt. Waarom verlangen we dan van filosofen dat ze ‘gemakkelijk’ zijn?" (Derrida)

Derrida vraagt zich af, hoe komen woorden aan dat fantastische vermogen om zich vast te klampen aan wat ze uitdrukken? Hij is niet de enige filosoof die ontkent dat betekenis bestaat uit een perfecte correspondentie tussen de klank van het gesproken woord en de betekenis die hij wordt verondersteld uit te drukken. De relatie is willekeurig, en het is er een die door de tijd heen aan verandering onderhevig is. Een deconstructivistische benadering schenkt nauwgezet aandacht aan de letter van een tekst, zodat zij zogenaamde letterlijke betekenissen kan ontmaskeren als verkapte metaforen.

Volgens Derrida kunnen we nooit tot een definitieve beschrijving van onze concepten komen. Zelfs als we een gewone gebeurtenis tot in detail analyseren, lijkt het zijn vaste betekenis te verliezen. Wanneer er bijvoorbeeld een brand uitbreekt en we het over de oorzaak en het gevolg hebben, stellen we ons voor dat het vuur ergens tussen die twee in ontstond. Maar als we het ‘ervoor’ en het ‘erna’ hebben benoemd, moeten we vaststellen dat deze elkaar ergens in het midden ontmoeten, waardoor er geen tijd overblijft voor de ‘gebeurtenis’ zelf. Deze gebeurtenis zou niet het afstrijken van een lucifer kunnen zijn, want dat bestaat ook weer uit gebeurtenissen die kunnen worden onderverdeeld in een ‘ervoor’ en ‘erna’.

Deze observaties staan ons vermogen om met elkaar te communiceren echter niet in de weg. Als ik de brandweer bel om te zeggen dat mijn huis in brand staat, weten ze wat ze kunnen verwachten als ze aankomen. Mijn verzekeringsmaatschappij snapt wat ik bedoel als ik beweer dat het vuur rond zes uur in mijn keuken uitbrak. Dat komt doordat gewone taal niet de precisie nodig heeft die deconstructie verlangt.

De waarde van het werk van Derrida is dat het ons de ogen opent voor de resten van wat uit onze concepten en beschrijvingen is weggelaten, want zonder deze lacunes kunnen ze eenvoudigweg niet bestaan. Het begrip broederschap houdt bijvoorbeeld in dat er mensen kunnen zijn die niet mijn broers zijn en op wie dit verbond dus niet van toepassing is. (Een club waarvan iedereen lid is, is geen club.) Om mijn broers onder dit concept te kunnen laten vallen, moeten er anderen zijn die er van worden uitgesloten. Als we dit beseffen, kunnen we een moreel besluit nemen: óf we handhaven het concept, óf we ruilen het in voor een ander.

Deconstructie dwingt ons de basis van ons handelen, onze concepten en onze waarden te overdenken. Wanneer we echter kijken naar wat zij uitsluiten – wat de hiaten zijn – en nagaan hoe we dat weer kunnen incorporeren, dan moeten we ons realiseren dat die nieuwe identiteit zelf weer bepaalde mensen uitsluit, en dat nieuwe waardesystemen op hun beurt weer bepaalde opvattingen uitsluiten. Wat we ook doen, onze overtuigingen zullen minder dogmatisch en oprechter zijn wanneer ze eenmaal zijn gedeconstrueerd.


Geen opmerkingen: