dinsdag 13 januari 2009

Stof - lichaam - geest (3) Complementariteit en analyse


Ook het menselijk bewustzijn vertoont een complementaire structuur. Het rationeel proces is gericht op het waarnemen van structuren. Derhalve is het registreren van ordepatronen altijd een winst voor onze kennis, en bestaat wetenschap in het ontdekken van orde in de kosmos. Dat we daarbij emoties ondergaan wordt als een verliespost ervaren, omdat deze de zuiverheid, d.i. de objectiviteit van onze kennis verstoren. In het emotioneel proces wil men de veldwerkingen ondergaan, d.i. men wil zich laten ‘stemmen’ door het mysterie van de kosmos. Hier is tapas, innerlijke ‘verhitting’ een positieve waarde: men streeft naar de intensivering van de belevingen. Ordepatronen zijn daarbij storende factoren, en worden als verliesposten beschouwd. Het ideaal is dan de leegte aan vormen (Sūnyatā), die de volheid aan beleving is. Deze beide benaderingen van de werkelijkheid zijn niet tot elkaar herleidbaar, en het heeft dan ook geen zin emotionaliteit als een (minderwaardige) vorm van kennis te beschouwen. Wel is het een vorm van informatie. Beide werkelijkheidsbenaderingen zijn aan elkaar complementair: wat wij ‘geest’ noemen is gekenmerkt door de complementariteit van een structurerend en belevend vermogen, of van rationaliteit en emotionaliteit.

Er rest mij niets anders dan ‘omcirkelen’. Dit is echter geen goedkope metafoor, maar een streng-methodische discipline. Als ik bijvoorbeeld een boom in zijn *zijn wil benaderen, dan is deze boom mij op de eerste plaats als wordingsproces gegeven: hij ontkiemt uit het zaad, groeit, bloeit en brengt vruchten voort …hij is een deel van de natuur waarvan ik ook een deel ben, wij participeren in hetzelfde tao. Dan stap ik over naar de rationele benadering, de boom wordt een object van wetenschap, dat ik fysisch, scheikundig, fysiologisch, ecologisch, economisch … bestudeer. De boom is nu voor mij een zijnde. Daarna beschouw ik de boom als mana-geladen, als heilig, als drager van de boeddha-natuur … hij wordt een mystiek gegeven. Deze dimensies haken echter in het omcirkelingsproces in elkaar: naturaliteit genereert rationaliteit, rationaliteit genereert mysticiteit, naturaliteit genereert mysticiteit, in een grote dynamische mandala. Dit is echter een bewust filosofisch proces.

Om de zieke te kunnen genezen of het lijden te kunnen verzachten moet de arts zich nader in de patiënt verdiepen en deze nadere verdieping vindt plaats door de patiënt op drie gebieden te beschouwen: op sociaal, biologisch en materieel niveau.

Allereerst sociaal, de mens als een persoon. Dan beschouwen we haar/hem als een zelfbewust wezen met gevoelens, herinneringen, ideeën en bedoelingen. Wij mensen zijn door de eeuwen heen langzamerhand tot de vaststelling gekomen dat wij de enige schepselen zijn met een zelfbewustzijn en daarom de enige schepselen die bedoelingen kunnen hebben, die in de tijd leven en die hun dood voorzien.

Een arts heeft altijd te maken met een persoon, iemand die gepensioneerd hoofdambtenaar van de plantsoendienst is, of weduwnaar. Een voetballiefhebber, die niet onverdienstelijk piano speelt, niet kerkelijk, wel gelovig.

Het tweede punt is de mens biologisch beschouwd. Dan is hij of zij een bijzondere aap, een levend wezen, temidden van de andere levende wezens op deze planeet, een zoogdier, een hogere primaat met, toegegeven, een ongemeen heldere oogopslag, maar ook met huid, brein, bijnier, nagels, bloedsomloop en dergelijke. In de klinische praktijk: de patiënt plast niet, heeft zwelling in een onderbuik.

De materiële blik ten slotte registreert de fysische, mechanische, chemische, biochemische eigenschappen van de mens. Iemand kan bijvoorbeeld vijftig kilo wegen, net als een steen. Hij bestaat uit hetzelfde ‘spul’ als een aap of een boom of een rivier: moleculen. In een klinische setting: een laboratoriumuitslag toont de aanwezigheid van bepaalde stoffen in het bloed die op de mogelijkheid van prostaatkanker wijzen.

Het gaat hier niet om verschillende meer oppervlakkige of diepere ‘niveaus’ van analyse, maar om fundamenteel verschillende aspecten van mens-zijn, die niet tot elkaar zijn te herleiden. Wij moeten de mens altijd zien als: een kind van God, óf een vreemde aap, óf een machine. Omdat we die aspecten niet allemaal tegelijkertijd waar kúnnen nemen, kunnen we niet meer spreken over ‘mens-zijn als zodanig’.

Geen opmerkingen: