Belangrijke aanknopingspunten worden verschaft door de subtiele verschillen tussen wat leeft en wat dood is: beweging, ademhaling, hartslag, trilling, warmte, groei en (minder in het oog springend) bewustzijn. Deze verschillen stonden centraal in de opvatting van leven (en dood) in de meeste oude culturen, en zijn nog altijd belangrijk in onze eigen moderne en wetenschappelijke ideeën over het leven. Alleen een opsomming van de verschillen kan ons echter geen algemene theorie van leven en dood bieden. Waarom is een algemene theorie noodzakelijk? Omdat de dagelijkse confrontatie met de dood aanleiding gaf tot dringende, praktische vragen: kan de dood worden verhinderd? En zo niet, kan hij ongedaan worden gemaakt? Ten slotte, als helemaal niets hielp, de ultieme vragen: was de dood het einde? Wat gebeurde er na de dood met lichaam en geest?
Stel u een holbewoner voor die zich over zijn juist overleden holbewoonster buigt: met gefronst voorhoofd, Rodin-pose en vol vraagtekens borrelt de gedachte in hem op: 'Wat is leven en wat is dood?' Natuurlijk heeft zo'n holbewoner nooit bestaan -we permitteren ons alleen een hulpmiddel in ons verhaal. Maar als onze prehistorische speurder de essentie van het leven mentaal kan vatten, kan hij die misschien aan zijn gezellin teruggeven, en haar opnieuw liefhebben. Hij moet echter opschieten, voordat haar nog warme en beminnelijke lichaam begint te rotten en tot stof vervalt. Om dit kosmische raadsel aan te pakken, moet hij de verschillen tussen zijn geliefde vóór en zijn geliefde na de dood ontwarren. De enige aanwijzingen die hij heeft zijn die welke hij kan zien, horen of voelen; zijn enige bewijsmateriaal is het lichaam. Hij moet het lichaam interpreteren. De betekenis van leven is niet een of andere grootse theorie, maar zit hem in de wat griezelige verschillen tussen een levend en een dood lichaam.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten