Oude culturen maakten vaak geen onderscheid tussen de letterlijke (of concrete) en metaforische of figuurlijke (of abstracte) toepassing van een begrip – het concept metafoor is pas in de vierde eeuw v.Chr. door Aristoteles bedacht. De oude Grieken gebruikten een woord zoals psyche dus om zowel naar een substantie in het lichaam als naar het gedrag van de ziel te verwijzen. Men is geneigd te zeggen dat de oude Grieken en andere vroege culturen letterlijker waren ingesteld en hun denken minder abstract was. In het moderne taalgebruik wordt echter evenmin veel onderscheid gemaakt tussen letterlijk en figuurlijk gebruik van woorden. Het woord 'energie' wordt algemeen gebezigd om allerlei dingen te beschrijven, van de stroom die via elektriciteitsdraad wordt geleverd tot de intensiteit van een artistieke prestatie. Tevens blijkt die letterlijke instelling uit de neiging om een eigenschap van een object te verklaren als het gevolg van een afzonderlijke substantie in het object (een onfortuinlijke neiging die bekendstaat als 'verstoffelijking'.) Dr. Pangloss verklaarde in Voltaires Candide in slaap vallen bijvoorbeeld als voortvloeiend uit een 'slaapbeginsel' in lichaam of geest. Zo is ook 'leven', dat in essentie een toestand of vorm van zijn is, in termen van stof verklaard: leven of vis viva (de levenskracht). Dingen met kracht of hartstocht doen is verklaard in termen van het bezitten van 'energie', waarbij de energie verschaffende substantie in lichaam of geest rondwervelt. Een eigenschap of gedrag als 'ding' beschouwen kan in sommige gevallen nuttig zijn, maar er zijn meer wetenschappelijke of intellectuele vorderingen gemaakt door 'dingen' in termen van processen uit te leggen. De meeste wetenschappers denken dus niet langer aan leven of energie als dingen die door afzonderlijke stoffen te verklaren zijn. Het zijn eerder specifieke ordeningen of processen van materie. In het normale spraakgebruik hebben leven en energie nog altijd een combinatie van letterlijke en figuurlijke betekenissen, die deels betekenissen uit veel vroeger tijden weerspiegelen.
In oude culturen werd het kloppen van het hart geassocieerd met het bewegen van bloed in het lichaam, zoals bleek uit de polsslag en de ritmische manier waarop bloed uit doorgesneden slagaders gutste. De polsslag werd in de geneeskunde van het oude Griekenland, India en China gebruikt voor diagnose van gezondheid en ziekte, kracht en dood. De felle kleur van bloed, de dramatische manier waarop het uit wonden gutst, zijn vermogen om, eenmaal buiten het lichaam, snel te stollen, en het feit dat bloedverlies met de dood samenhing, droegen allemaal bij aan het idee dat het nauw verbonden was met leven. In sommige culturen werd bloed in feite als de levenssubstantie zelf gezien. Er zijn veel begraafplaatsen uit de steentijd ontdekt waarin de beenderen waren bedekt met rode oker, die waarschijnlijk bloed voorstelde, wat erop wijst dat het verband tussen bloed en leven (of dood) al zeer lang wordt gelegd. Het drinken van bloed, letterlijk of symbolisch (zoals in de christelijke eucharistie), was een manier om de ziel/energie van mens, dier of god op de drinker over te dragen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten