donderdag 15 januari 2009

Stof - lichaam - geest (8) Geneeskunde


Voor ons is het vanzelfsprekend dat het menselijk lichaam de oorsprongs- en verbreidingsruimte van de ziekte vormt; de lijnen en de massa’s, de oppervlakken en de wegen van deze ruimte richten zich naar een geografie die ons al lang vertrouwd is, namelijk de anatomische atlas. Deze ordening van het vaste en zichtbare lichaam is echter voor de geneeskunde slechts één van de manieren om de ziekte in de ruimte te lokaliseren. Zij is waarschijnlijk niet de eerste en evenmin de fundamenteelste. Er zijn andere indelingen van de ziekte geweest en er zullen altijd andere bestaan.

[Michel Foucault, Geboorte van de kliniek, een archeologie van de medische blik]

Nu we hebben gezien dat de aspecten niet tot elkaar reduceerbaar zijn mogen we stellen dat de mens niet ‘wezenlijk’ of ‘in essentie’ stoffelijk, levend of geestelijk is. Op dit punt is het relevant om iets te zeggen over de geschiedenis van geneeskunde. De gangbare mening over ons verleden is dat artsen tot ongeveer de helft van de negentiende eeuw heel weinig wisten en nauwelijks iets konden. Artsen die vanuit het heden terugblikken beweren zelfs dat geneeskunde niets vermocht tot na de Tweede Wereldoorlog. Dat is medisch historisch een veel te grove benadering en we houden vast aan 1850 als keerpunt: toen werd met de ontwikkeling van de cellulaire pathologie, de ontdekking van de microben, de toepassing van asepsis en narcose een explosieve ontwikkeling in gang gezet die tot op de dag van vandaag voortduurt.

Dat artsen in de periode voor circa 1850 nauwelijks iets wisten en te weinig konden – we laten de traumatologie en het zorgen voor krijgsverwondingen even terzijde – is een problematische opvatting als we ons tevens realiseren dat er op dat moment al enige duizenden jaren sprake was van artsen. Waarom werden die niet ‘ontmaskerd’? Zijn ze retrospectief ontmaskerd? Moeten we zeggen dat er eigenlijk geen artsen waren voor 1850?

Artsen handelden gedurende duizenden jaren naar het wereldbeeld waarin zij leefden: zolang de scheiding van de aspecten niet tot stand was gebracht, was er ook geen andere geneeskunde mogelijk dan die bejegenende geneeskunde. Hun vaardigheden lagen voornamelijk in de bejegening, op het psychosociale vlak. Dat is misleidend gezegd, want de verschillende aspecten die we hier uitvoerig bespraken bestonden nog niet. We waren nog niet verknipt – de frase is niet negatief bedoeld. Begrippen als ‘de onbezielde natuur’, ‘de betekenisloze wereld’, ‘het zielloze lichaam’ (moleculen) waren nog niet ontwikkeld. Pas aan het einde van een eeuwenlange ontwikkeling zijn we onszelf als geestelijk, dierlijk en stoffelijk gaan zien. De scheiding van de aspecten is niet ineens tot stand gekomen. Het gaat hier om een intellectuele ommekeer die geleidelijk zijn beslag kreeg en waarvan we vinden dat hij op alles toepasbaar is: de rationele analyse van de ons omringende wereld beroofde stap voor stap de wolken, de zeeën, de planten, de bomen en de dieren van hun ziel. Deze beschouwingswijze is zo ver doorgedrongen dat sommigen denken dat zelfs mensen zielloos – in de zin van ‘in essentie moleculair’ – zijn.

Geneeskunde is van oudsher een bezigheid als bidden, wel resultaatgericht, maar niet resultaatafhankelijk. We móeten dit wel veronderstellen, want anders is de geschiedenis van geneeskunde volstrekt onbegrijpelijk. Hoewel de resultaten van geneeskunde in ondubbelzinnig opzicht indrukwekkend zijn geworden is dat bidden er nooit vanaf gegaan. De bejegening en het sociale aspect, is ook nu nog even belangrijk als de correcte toepassing van het protocol of wat ‘de medische standaard’ genoemd moet worden.

Wat de intellectuele aspiraties betreft van de alternatieve geneeswijzers: zij leven met de ontologische nostalgie dat we weg kunnen uit de hier geschetste verwarrende aspectueuze benadering, terug naar die Totaalbeschrijving van de Hele mens, terug naar dat stadium van een bezielde wereldinterpretatie waarin luchten, zeeën, bomen, stormen, overstromingen, dieren, planten, en natuurlijk ook ziekten allemaal nog een bedoeling hadden. Het is begripsmatig onvoorstelbaar dat u in gesprek zou gaan met de bacterie of de tumor die uw longen vernietigt, om te vragen: waarom doe je dat nou?

Het uiteindelijke holistische verlangen is die bedoeling te leren kennen en zodoende een duiding van het leed te vinden. Maar een echte duiding van leed is onmogelijk geworden. We zullen ons moeten neerleggen bij de absurde mededeling dat we lijden omdat (het is maar een voorbeeld) onze hartklep lekt. Op de vraag: “maar waarom ik?” is geen antwoord meer mogelijk. Men kan in moleculen of organen immers geen kwade of goede bedoelingen jegens de zieke aantreffen.

Het zo moeilijk nader te omschrijven eigene van geneeskunde is dat het de enige discipline is waarvan de beoefenaren zich iets moeten aantrekken van alle drie de aspecten. De socioloog kan de prostaten van alle weduwnaars links laten liggen bij zijn onderzoek naar eenzaamheid onder oudere mannen. De biochemicus hoeft zich niets aan te trekken van de eenzaamheid van de man bij wie hij biochemische bepalingen doet van de prostaatfunctie. Maar de behandelende arts moet iets met én de eenzaamheid én die biochemie én de omstandigheid dat die man niet goed kan plassen. Hierin ligt de verklaring van de omstandigheid dat artsen en patiënten het zelden eens zijn over wie een goede arts is. Voor de ene groep staat bejegening bovenaan (hij komt altijd meteen als je belt), voor de andere groep is de professionele vaardigheid in engere zin het criterium.

Het is de bijna onmogelijke taak van de hedendaagse arts om zich binnen deze opmerkelijke constellatie op de juiste wijze op te stellen ten opzichte van de zieke mens. Dat wil zeggen: handelen in het besef dat wij stof zijn en dus chemisch analyseerbaar, dat wij levend zijn en dus sterfelijk, en dat wij geest zijn en dus in staat tot liefde, kunst, kennis en geloof.

Dat dit te veel gevraagd is blijkt vrijwel dagelijks, maar het is geen bewijs van desinteresse of onmenselijkheid, het is eerder de uitdrukking van het verknipte wereldbeeld waar wij als mens mee worstelen.

We blijven zoek naar een beeld of een beschrijving van de Totale Mens, die niet bestaat.

Geen opmerkingen: