vrijdag 30 januari 2009

Mensenrechten


Het leven dat vele mensen, die illegaal in België verblijven of die afgewezen werden als asielzoeker, hebben opgebouwd, blijkt juridisch beschouwd betekenisloos. Er blijkt daarmee een lacune in de moderne rechtsstaat die immorele politieke beslissingen die louter om pragmatische redenen worden genomen. Diezelfde lacune is er bovendien de oorzaak van dat een zeer kwetsbare onderklasse van illegalen is ontstaan. Een groep mensen die bovendien stelselmatig aan het oog van de burger wordt onttrokken.

Een lacune is een leegte – een gapend gat – een tekort. Eigenlijk kunnen basisrechten in dit land alleen worden gegarandeerd voor diegenen die het geluk hebben gehad geboren te zijn als Belg. Dat is vreemd, want de klassieke Verlichtingsdenkers – zoals John Locke – vonden juist dat ieder mens onvervreemdbare natuurrechten heeft: life, liberty and pursuit of happiness. Maar volgens de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben is er in werkelijkheid een verbond tussen mensenrechten en natiestaat. Mensenrechten zijn niet die universele regels die altijd en overal gelden, maar spelen een belangrijke rol in het stichten van een staat en het behouden van de soevereiniteit van deze natie. Het doel van een staat is namelijk het realiseren van mensenrechten – zoals België de mensenrechten waarborgt door de opbouw van een verzorgingsstaat, waarin Belgen kansen krijgen zich te ontplooien en niet omkomen van de honger. Maar hoe kan die staat die rechten behouden? Door van mensen die zijn geboren op zijn grondgebied ‘burgers’ te maken. Soevereine burgers die politiek vrij zijn – gesymboliseerd door het verstrekken van een paspoort. Dat klinkt heel mooi, maar dat het oorspronkelijk draait om toekennen van een nationaliteit door een staat, met als reden louter de geboorte, wordt vervolgens ‘vergeten’. Terwijl de soevereiniteit van die staat precies daarin schuilt, dat de staat beslist over deze toekenning: wie wordt burger, en krijgt de daarbij behorende rechten, en wie niet? Sterker nog: deze toekenning bepaalt de grenzen en identiteit van de staat. Wat wij onvoldoende beseffen, is dat alle wetgeving die aan de basis staat van onze verzorgingsstaat in feite van begin af aan al is gebaseerd op het maken van uitzonderingen. Wie valt binnen en wie buiten onze grenzen van de verzorgingsstaat?

Terwijl de vluchtelingen bij uitstek diegenen zijn die de mensenrechten zouden moeten belichamen, schrijft Hannah Arendt – zelf joods vluchteling van Duitse origine – al aan het einde van de jaren veertig in The Origins of Totalitarianism. Ze beschrijft hierin het failliet van de mensenrechten. “Het begrip mensenrechten”, schrijft zij, “stortte in toen zij die verklaarden er in te geloven voor het eerst geconfronteerd werden met mensen die alle kwaliteiten en specifieke relaties verloren hadden – behalve dat zij nog mensen waren.”

Agamben ziet de toekomst van mensenrechten somber in. Aangezien mensenrechten alleen als burgerrechten te waarborgen zijn, is er een probleem voor diegenen die geen burger zijn. Als mensenrechten los van burgerrechten nog enige betekenis hebben, dan is dat veelal een humanitaire. Het lofwaardig doel om mensen te helpen die in noodsituaties zijn beland, krijgt daarmee iets naars. “De smekende ogen van een Rwandese kind”, zoals Agamben schrijft, kunnen dienen om inzamelacties te ondersteunen – en dat is een goede zaak. Maar wie ziet dit kind als rechtssubject, toch het beoogde doel van mensenrechten, in plaats van als slachtoffer waarover humanitaire organisaties zich ontfermen?

Met de uitzetting en het opsluiten van illegalen en uitgeprocedeerde asielzoekers wordt niets opgelost. Het is een symbolische daad, een politiek die een probleem wil beheersen door te ontkennen. Een politiek die het ontbreekt aan realiteitszin.

Geen opmerkingen: