Na het verval van het vlees blijven de beenderen over. Sommige culturen geloofden dat de beenderen de wezenlijke kern van de mens voorstelden, en het vlees er de vergankelijke bekleding van was. De beenderen bevatten een essentieel vocht, dat we nu zouden aanduiden als het merg in onze grote botten, het ruggenmerg in de ruggengraat, de hersenen in de schedel, en het hersenvocht dat zich overal in de holten van hersenen en ruggengraat bevindt. Al deze 'beenderen' omringen – alsof ze het willen beschermen – een grijsachtig-wit geleiachtig materiaal of vocht, dat in het oude Griekenland werd beschouwd als de oorsprong van sperma, dat ook een gebroken wit, geleiachtig vocht is. Men meende dus dat sperma afkomstig was van deze levensgelei, een soort scheppend element, die hersenen, ruggenmerg en beenmerg vormde. De Romeinen geloofden bijgevolg dat de moeheid van mannen na orgasme en ejaculatie te wijten was aan uitputting van scheppende kracht in heel het lichaam. De mythe dat masturbatie blind maakt vindt misschien zijn oorsprong in deze oude opvatting dat het sperma deels aan de hersenen wordt onttrokken. In Griekse legenden werden goden en godinnen rechtstreeks uit het hoofd (Athene) of dijbeen (Dionysus) van Zeus geboren, omdat men meende dat zich daar de scheppende kracht bevond. Het geloof dat beenderen de essentiële kern van de mens waren, omdat ze het voortplantingsvermogen van het individu omhulden, kan de drijfveer zijn geweest voor het gebruik, in veel culturen, om het gebeente van voorouders te bewaren.
Het verval van het lichaam na de dood lijkt de tegenhanger van zijn groei tijdens het leven. De groei van het lichaam is afhankelijk van voedsel, en het is maar al te duidelijk dat mensen, wanneer ze ophouden met eten, niet meer groeien, verschrompelen en vervolgens sterven. In voedsel of in eten zat duidelijk iets wat verband hield met leven, en deze samenhang was des te sterker omdat voedsel uit pasgestorven dieren of planten bestond. Men meende dan ook dat voedsel hetzij een ziel, hetzij zielenvoedsel bevatte. De meeste oude culturen kenden religieuze riten waarbij mensen- of dierenoffers en het eten van het vlees betrokken waren. Vaak werd het voedsel gezegend of anderszins getransformeerd, zodat een god of ziel het kon binnendringen en in het lichaam van de eter kon worden opgenomen. De christelijke mis is deels ontleend aan oudere orfische en bacchische rituelen, waarbij voedsel magisch werd omgezet in lichaam en ziel van een god, die dan toegang kreeg tot lichaam en ziel van de etende persoon. Een vorm van zo'n ritueel wordt beschreven in Bacchanten van Euripides, waarin de gewoonlijk zo fatsoenlijke dames uit de hogere kringen van Athene in extase raken terwijl ze jagen op een wild dier, dat de god Dionysus voorstelt, het aan stukken scheuren en het rauwe vlees verslinden. Dit was een manier om 'enthousiasme' te verwerven, wat in het Grieks het binnentreden van een god in de persoon betekent. Enthousiasme is dus een soort mentale energie en deze rituelen waren een manier om die te krijgen.
Het denkbeeld dat voedsel in het lichaam wordt opgenomen – dat de essentie van het voedsel, eenmaal gegeten, de essentie van het lichaam wordt – dateert van vóór het klassieke Griekenland, maar hoe deze transformatie precies in zijn werk zou kunnen gaan, werd pas uitgewerkt toen de Grieken verschillende schema's ontwikkelden. Eén idee was dat voedsel werd afgebroken en in bloed werd omgezet, en vervolgens op verschillende manieren stolde (zoals bij bloedstolling) tot de organen van het lichaam. Hoewel dit de groei van kinderen zou kunnen verklaren, bood het geen echte verklaring voor het feit dat volwassenen, die niet groeien, grote hoeveelheden voedsel nodig hebben. Later, in de zesde eeuw v. Chr., werd door Alcmaeon het idee van 'dynamische bestendigheid' ontwikkeld, dat inhield dat de structuur van het lichaam voortdurend werd afgebroken en vervangen door nieuwe structuren en stoffen die aan voedsel werden ontleend. Dit zou het feit verklaren dat het lichaam na de dood, wanneer het niet meer kan eten, langzaam vergaat. Het algemene denkbeeld dat materiële dingen bestaan uit kleinere componenten, die anders kunnen worden geordend en zo alle verschillende vormen of structuren van dingen (zoals voedsel of het lichaam) produceren, was een uiterst belangrijk en vruchtbaar idee. Het werd vooral ontwikkeld door Griekse filosofen zoals Plato en Democritus, en leidde tot veel speculatie over wat die enkelvoudige componenten zouden kunnen zijn, bijvoorbeeld water, vuur, lucht of aarde, of verschillende vormen van atomen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten