donderdag 15 januari 2009

Stof - lichaam - geest (7) pijn


Een wellicht nog frequenter voorkomende misvatting is dat psychologische fenomenen uiteindelijk te reduceren zijn tot biologische of chemische. Marcus Aurelius, de Romeinse keizer, probeert in de volgende passage van zijn Meditaties drank, seks en wereldlijke macht de baas te worden door ze te reduceren:

Wanneer men u vlees of andere lekkernijen voorzet, bedenk dan: dit is een dode vis of vogel of een dood varken; of deze Falerner is wat sap uit een druiventros; mijn purperen mantel is schapenwol geverfd met wat bloed van een schaaldier, copulatie is wrijving van lichaamsdelen en een uitstoting van vocht. Deze overwegingen gaan tot op de bodem van dingen, doordringen ze en brengen hun werkelijke aard aan het licht.”

Zonder iets te willen afdoen aan de helfdhaftigheid van zijn woorden, kunnen we er niet omheen dat ze juist niet tot de bodem der dingen doordringen.

Het belangrijkste voorbeeld van de onmogelijkheid van de reductie waarover wij nu spreken, is natuurlijk dat van pijn. Een citaat uit de Guides to the evaluation of pain van de American Medical Association:

Het meten van pijn lukt niet onder die strikte voorwaarden van het laboratorium zoals sensitiviteit, specificiteit en andere wetenschappelijke criteria. Chronische pijn kan niet gemeten of opgespoord worden op basis van het klassieke model van ziekte in de vorm van weefselschade. Het beoordelen van pijn kan alleen door het erkennen en begrijpen van een bio-socio-psychisch model dat het gebruikelijke beperkte ziektemodel overstijgt.”

Het is, in andere woorden, niet voorstelbaar dat iemands priester-zijn of depressief-zijn of hoofdpijn afleesbaar is uit de leverfuncties, de aanwezigheid van twee nieren, een kenmerkende hersenscan of iets dergelijks. Je kunt niet aan de röntgenfoto van iemands longen zien of zij naar huis verlangt.

In deze zin zal een reductie van het psychosociale tot biologie of materie nooit mogelijk zijn. En ook hier geldt: dit is niet het geval omdat hersenonderzoek of biochemie nog niet ver genoeg gevorderd zijn. Het gaat om een begripsmatige onmogelijkheid.

Dit wil niet zeggen dat men bij een zekere gesteldheid niet altijd dezelfde kenmerkende biochemische parameters zou kunnen vinden. Denk aan neurotransmittergebrek en schizofrenie. Dat is echter iets anders dan de bewering dat schizofrenie ‘eigenlijk’ een neurotransmittergebrek is in die zin waarin de duivel in de epilepticus ‘eigenlijk’ een intracerebraal elektrisch fenomeen is. Er is dus niets fout met de bewering: ‘Schizofrenie is eigenlijk een neurotransmittergebrek’, als men hiermee bedoelt, dat je een neurotransmittergebrek altijd of heel vaak vindt bij schizofrenie.

Geen opmerkingen: