dinsdag 13 januari 2009

Persoonlijkheidskenmerken


[Rembrandt, De Staalmeesters, 1662, Rijksmuseum Amsterdam]

Sigmund Freud meende dat overblijfselen van oude fixaties en reactievormingen zich voortzetten in de volwassenheid, al kan de mate waarin dat gebeurt, verschillen. Volwassen orale fixaties bijvoorbeeld kunnen uiteenlopen van een tamelijk normaal verlangen naar orale liefkozingen of een voorliefde voor snoepjes, tot meer extreme verschijnselen als het dwangmatig naar binnen schrokken van voedsel tijdens periodes van angst of stress. Volgens Freud is het niet zo van belang welk anatomisch gebied nu precies in de verschillende fasen de voornaamste bron van genot is voor het kind, maar veel belangrijker is de karakteristieke wijze waarop het kind zich tijdens een bepaalde fase tot anderen verhoudt. Deze relaties zouden in het gedrag als volwassene nog zijn terug te vinden. De mate waarin het vroege sociale patroon in stand blijft, is volgens Freud een belangrijke factor in de vorming van de volwassen persoonlijkheid.
Freud en diens leerling Karl Abraham meenden dat er ook een anale persoonlijkheid bestond, een karakter dat zich heeft gevormd door conflicten tijdens de zindelijkheidstraining. Buitensporige conflicten tijdens de anale fase kunnen volgens de theorie van Freud leiden tot de eigenschappen die Freud kenmerkend achtte voor de 'anale' persoonlijkheid - koppigheid, dwangmatige ordelijkheid en gierigheid. Deze kenmerken zijn vaak beschimpt en geridiculiseerd, zoals in Dickens verhaal over de vrek Scrooge. Maar in een wat barmhartiger licht kunnen deze zelfde eigenschappen - nu als standvastigheid, doelmatigheid en soberheid benoemd - worden opgevat als 'prijzenswaardige' karakteristieken van de opkomende Europese middenklasse, zoals in het groepsportret van de zeventiende-eeuwse bestuurders van het lakengilde.

Geen opmerkingen: