vrijdag 2 januari 2009

Ondeugden - Hebzucht (1)

Jeroen Bosch, Hooiwagen-triptiek, Museo del Prado, Madrid

Ingevoegd tussen een voorstelling van de verdrijving van de mens uit het aards paradijs op het linkerpaneel en de hel op het rechterpaneel, is op het middenpaneel de gang van de mensheid door de wereld voorgesteld. De levenspelgrimage van de mens staat hier in het teken van het hooi waaraan een ieder zich vergrijpt, en van het oordeel dat Jezus – zetelend in de hemel, recht boven het centrale motief van de hooiwagen – over elk zal vellen. ‘Hooi’ is hier een metafoor voor aards goed en vergankelijkheid; zij die hier een greep naar doen geven zich dan ook over aan hebzucht en de jacht naar ijdel geluk – zie de musicerende en kussende liefdesparen bovenop de hooiwagen. Alle lagen van de bevolking nemen deel aan deze jacht, van landloper tot edelman, koning en paus. Opvallend is hierbij de herhaalde voorstelling van monniken en nonnen, terwijl anderzijds duidelijk herkenbare vertegenwoordigers van de burgerlijke stand ontbreken. De hebzucht brengt ook nog een hele reeks van andere zondige en verwerpelijke gedragingen met zich mee: zo bevechten velen elkaar op leven en dood om een deel van het hooi te bemachtigen. En een aantal scènes op de voorgrond brengen in beeld dat vraatzucht, verkwisting, bedrog en ontucht ook met de zucht naar ‘hooi’ in verband staan.

Ons woord ‘luxe’ stamt af van het oude Latijnse woord luxatio, dat distorsie of ontwrichting betekent. Luxe werd in de Helleense cultuur primair gezien als een uit-het-gelid-raken. In onze tijd is luxe een indicator van geluk en welstand. Die verandering van betekenis is een teken aan de wand. Onze samenleving lijkt materialistischer te zijn geworden.

Materialisme heeft twee kenmerken. Het eerste, de culturele dominantie van geld en materiële groei, is bij ons zeker aanwezig. De groei van de economie is in onze samenleving inderdaad een welhaast allesoverheersend collectief streven geworden. ‘Alleen de groei kan ons redden’ is het adagio in vele krantenkoppen.

Maar betekent dit ook dat mensen zélf door de jacht naar economisch meer – een tweede kenmerk van materialisme – worden gedomineerd? Hier past ten minste enige voorzichtigheid. De bekende econoom John Galbraith zei enkele jaren geleden niet geheel ten onrechte: ‘Verbetering van de levensstandaard is een geloofsartikel geworden in de westerse samenleving’. Galbraith heeft gelijk, maar er is ook nog wat anders aan de hand. Want waar dat geloof zich voordoet, blijkt vaak een element mee te spelen van ‘niet willen, maar er wel toe gedwongen zijn’. Die dwang doet zich voornamelijk voor, wanneer mensen midden in een beroepscarrière zitten of al een lange beroepscarrière achter de rug hebben.

In de renaissance was Machiavelli adviseur van een van de stadsvorsten van Italië. Van Machiavelli is bekend dat hij in zijn tijd het streven naar macht van de vorst niet alleen rechtvaardigde, maar ook tal van manipulatieve wegen aanduidde waardoor die vorst zijn macht zou kunnen vergroten. Minder bekend is, waarom Machiavelli deze toch wat amorele mening was toegedaan. Voor Machiavelli woog het belang van vorst en vaderland zo sterk dat hij de vorst, de prins, wel moest aanraden het met de moraal niet zo nauw te nemen. Om een hoog maatschappelijk doel te bereiken, moest je volgens Machiavelli bereid zijn je eigen morele standaarden zo nodig wat te verlagen.

Wat heeft dit nu met de opkomst van het structureel materialisme in onze samenleving te maken? Wel, het denken van Adam Smith, de vader van de klassieke economie en de architect van de westerse vrije markteconomie verschilt, op een wezenlijk punt, niet zoveel van dat van Machiavelli. Ook Smith is bereid lagere morele standaarden als noodzakelijkheden te aanvaarden om zijn doel te bereiken: een zo groot mogelijke materiële welvaart van de volkeren, om de Wealth of Nations.

De welvaart kan volgens Smith niet worden bereikt zonder de voorzienige inschakeling van een aantal minder fraaie menselijke eigenschappen en neigingen, waaronder ijdelheid en hebzucht. Door de hebzucht van mensen, hun hang naar meer, hun wedijver en hun jaloezie, kan de Voorzienigheid hen verleiden. Hebzuchtige en materialistische mensen laten zich door een onzichtbare hand de markt op drijven. Ze gaan dan scherp concurreren en pogen het onderste uit de kan te halen. Juist daardoor werkt het marktmechanisme het best, althans veel beter dan wanneer mensen alleen maar welwillend voor elkaar willen zijn. Gods ‘onzichtbare hand’ maakt gebruik van de ijdelheden, de grillen en hebzuchtige motieven van het menselijke geslacht om via de optimale werking van de markt een grotere welvaart voor ons allen te bereiken.

Onze huidige samenlevingsorde verraadt nog in vele opzichten de invloed van de bouwtekeningen die klassieke economen, zoals Smith, daarvoor hebben bedacht. In de structuur van onze samenleving is onmiskenbaar een materialistisch richtinggevend element ingebouwd. Die kompasnaald wijst naar het goede van een altijd doorgaande stijging van productie en productiviteit. En dat vergt van mensen, van ondernemers, dat ze zich daaraan aanpassen.

Een sterk aangemoedigd individueel materialisme en een mechanisch gedachte markteconomie horen als een Siamese tweeling bij elkaar. En het is datzelfde opgeklopte en bij voorbaat gelegitimeerde materialisme wat ons ook zo weerloos maakt tegen ontwikkelingen waarbij steeds meer levensterreinen, zoals cultuur, sport en politiek aan de macht van geld en productiviteitsstijging worden onderworpen. Het is dan net alsof we weer de echo horen van wat Machiavelli eens zei, namelijk dat je bereid moet zijn – wanneer dat echt nodig is – je standaarden van goed en kwaad wat naar beneden bij te stellen. Het is echter de vraag of mensen daar wel zo gelukkig mee zijn.

Geen opmerkingen: