zaterdag 3 januari 2009

Ondeugden - Hoogmoed


Hoogmoed is een foute combinatie van eerzucht en ijdelheid. Het valt samen met zelfoverschatting en de weigering om je eigen beperkingen te zien. Een oppervlakkige analyse van de westerse cultuur toont aan dat hoogmoed niet beperkt blijft tot enkele individuele gevallen. Het hele tijdsgewricht is door en door onmatig en hoogmoedig. De grenzen die de natuur stelt, worden met voeten getreden. De westerse mens kent zijn plaats niet. De Amerikaanse cultuurcriticus Richard Rorty is zich scherp bewust van de verwoestingen die zijn veroorzaakt door hoogmoedige westerse cultuur. In zijn hoofdwerk Philosophy and the Mirror of Nature brengt hij naar voren welke grote waanidee ons naar de ondergang voert: de hoogmoed van de Verlichting. Zijn boek is een felle aanklacht tegen de arrogantie van mensen die menen hun ideeën kracht bij te kunnen zetten door ze te baseren op de ratio, op empirie, op transcendentale trucjes, op fenomenologische methodes of op logische analyse.

Nadat hij alle pogingen van de afgelopen drie eeuwen de revue heeft laten passeren, vraagt Rorty zich verontwaardigd af: hoe durf je nog te weten? Rorty houdt de liefhebbers van sweeping ideas voor dat Beecher Stoves Negerhut van Oom Tom meer heeft gedaan tegen de hovaardij van blank jegens zwart dan alle pretentieuze filosofie-boeken van Descares, Locke, Kant en de Wiener Kreis bij elkaar.

Dus wat moet je volgens Rorty concreet doen om bescheiden te zijn? Ideeën kritiseren en nooit meer ergens in geloven. Ideeën zijn de bron van alle kwaad. Je moet alle intellectuele pretenties terugschroeven: verzin niets, geloof niet in grote verhalen a.u.b., wacht op de nieuwe roman van Beecher Stove, Rorty blijft intussen aankomende intellectuelen bestoken met boekjes over ironie en andere kunstmatige hulpmiddelen om hoogmoed te bestrijden. Het bereik is helaas bij lange na niet zo groot als van Gone with the wind, maar hij doet wat hij kan.

“In mijn utopia wordt menselijke solidariteit niet gezien als een feit dat wordt ingezien door het weghalen van ‘vooroordelen’ of door het graven naar tevoren verborgen diepten, maar eerder als een doel dat moet worden bereikt. Ze wordt niet bereikt door onderzoek maar door verbeelding, de kracht van de verbeelding om vreemde mensen te zien als mensen die ook lijden. Solidariteit wordt niet ontdekt via nadenken maar gecreëerd. Ze wordt gecreëerd door onze gevoeligheid te vergroten voor de bijzondere details van de pijn en de vernedering van andere, onbekende mensen. Die toegenomen gevoeligheid maakt het moeilijker om mensen die anders zijn dan wijzelf te marginaliseren door te denken ‘Zij voelen niet zoals wij dat doen’, of ‘Er moet altijd lijden zijn, dus waarom zouden we dan hen niet laten lijden?’”

(Richard Rorty, Contingentie, ironie en solidariteit)

Het grote voordeel van deze strategie is de consequentheid ervan. Rorty predikt bescheidenheid door intellectuele zelfkritiek? Hij begint bij zichzelf en dat kweekt terecht enorm veel goodwill. Op het eerste gezicht is Rorty daarom de belichaming van bezonnenheid en consequente matiging. Een voorbeeld voor u en mij.

Maar er is een groot probleem. Rorty’s eminente bescheidenheid verhindert hem om enige invloed op het dagelijkse leven uit te oefenen. Zijn aanpak leidt tot een taai soort sentimentele inertie. Zo vermoedt Rorty dat een beetje solidariteit geen kwaad zou kunnen in deze tijd. Maar hij durft dat niet met zekerheid te zeggen. Solidariteit kan tenslotte maar al te gemakkelijk in nationalisme verkeren en Auschwitz ligt ons nog vers in geheugen. Rorty’s credo is: durf niet te weten. Oh, had Prometheus het vuur maar niet van de goden gestolen, dan waren Adam en Eva nooit op het idee gekomen om van de boom der kennis te eten en zaten wij nu nog in het paradijs.

Je hoeft geen marxist te zijn om puistjes te krijgen van dit soort gelatenheid. Natuurlijk is hoogmoed de oorzaak van alle problemen, maar dat komt alleen omdat hoogmoed de basis is van de hele menselijke cultuur. Hoogmoed, hubris, superbia is de drijfveer die de mens uit zijn zelfgenoegzaamheid heeft gedreven. Zonder hoogmoed zouden we de plaggenhut nog niet hebben uitgevonden. Het is zeker dat aan hoogmoed onze misère te danken is, maar ook onze grandeur. Inderdaad is hoogmoed de kern van het menselijk tekort, maar zonder hoogmoed is er ook geen menselijke waardigheid.

De bescheidenheid leert dat we onszelf niet mogen prijzen, zegt André Comte-Sponville in zijn Petit traité des grandes vertus. Alleen al de erkenning dat we niet al het goeds doen wat in onze mogelijkheden ligt, dwingt tot bescheidenheid. ‘De bescheidenheid’, schrijft Comte-Sponville, ‘maakt de deugden discreet. (...) Bescheidenheid is een extreem bewustzijn van de grenzen van alle deugd, en van het zelf. (...) Bescheidenheid is niet een onwetendheid van wat men is, maar veeleer een kennis, of erkenning, van alles wat men niet is. (...) Het is de deugd van de mens die weet dat hij god niet is.”

Geen opmerkingen: